Naar boven ↑

Update

Nummer 24, 2025
Uitspraken van 5 juni 2025 tot 11 juni 2025
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. R. van Hemert, mr. C.P. Kuijer, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

HR: Senior bedrijfsjurist handelt niet ernstig verwijtbaar door nevenactiviteiten en belangenverstrengeling in participatie start-up Universiteit
In AR 2025-698 staat de vraag centraal of werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door geen melding te maken van tegenstrijdig belang van zijn leidinggevende en door zelf in strijd met het nevenactiviteitenbeding en belangenverstrengelingsbeding te participeren in een start-up van de universiteit. Naar het oordeel van het hof (zie AR 2024-0959) kan werknemer slechts worden verweten dat hij bepaalde nevenwerkzaamheden niet heeft gemeld en daarvoor geen toestemming had verkregen. Ook is hij niet helemaal transparant geweest over de nevenwerkzaamheden. Dit alles levert echter geen redelijke grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het hof gaat niet over tot herstel van de arbeidsovereenkomst, maar veroordeelt UU tot betaling van een billijke vergoeding van € 60.000 (bruto). Het cassatieberoep van UU is grotendeels gericht tegen de afwijzing door het hof van het verwijt van UU dat werknemer af had moeten zien van zijn eigen aandeelhouderschap in de (voormalige) spin-off van UU en een melding had moeten doen aan de RvC op het moment dat hij wist van het tegenstrijdige belang van zijn leidinggevende en bestuurder. Volgens de A-G komen de verwijten aan het adres van werknemer onvoldoende vast te staan, dan wel is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO.

Ktr.: ontslag Iraanse hoogleraar discriminatoir
In AR 2025-694 oordeelt de kantonrechter dat werknemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het ontslag (in de proeftijd) discriminatoir was, omdat het onthouden van goedkeuring van het college van promoties na een lang selectieproces voor de desbetreffende leerstoel, op geen enkele wijze wordt onderbouwd. Daarmee staat het vermoeden van discriminatie vast. Volgt een billijke vergoeding gelijk aan een jaarsalaris.

Rb.: geen recht op loon na vernietiging vaststellingsovereenkomst wegens ontbreken beschikbaarstelling ex artikel 7:628 BW
In AR 2025-680 oordeelt de kantonrechter dat het tussentijds beëindigen van de arbeidsovereenkomst middels een vaststellingsovereenkomst met een onder ‘schuldenbewind Boek 1 BW’-staande werknemer vernietigbaar is, omdat een dergelijke afspraak met de bewindvoerder moet zijn overeengekomen. Desalniettemin heeft werkneemster geen recht op loon, omdat zij zich niet beschikbaar heeft gehouden ex artikel 7:628 BW. De aangeboden (en ondertekende) vaststellingsovereenkomst kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige aanzegging. De vernietiging van de vaststellingsovereenkomst treft alleen het (eerder) eindigen van de arbeidsovereenkomst, niet de (eenzijdige) mededeling aan werkneemster – die hierin ook gelezen moet worden – dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet na 8 november 2024. 

Rb.: managementovereenkomst met bestuurder kwalificeert als arbeidsovereenkomst
In AR 2025-685 oordeelt de rechtbank dat een werkneemster die zich via haar eenmanszaak met KvK-inschrijving laat inlenen als statutair bestuurder werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst. De werkzaamheden die zij voor werkgeefster is gaan verrichten waren nodig met het oog op de normale bedrijfsvoering van werkgeefster. Vast staat dat werkneemster fulltime voor werkgeefster werkte en dat zij, op één kleine opdracht na, niet voor derden heeft gewerkt. In de overeenkomst tussen partijen was bepaald dat werkneemster haar werkzaamheden persoonlijk diende uit te voeren. Werkneemster heeft op de hoogte van de haar toekomende vergoeding geen invloed gehad, heeft zich in het economisch verkeer niet als ondernemer gedragen en liep bij de uitvoering van haar werkzaamheden geen commercieel risico. Werkgeefster heeft aangevoerd dat de rechtsverhouding niet als arbeidsovereenkomst is aan te merken, omdat een gezagsrelatie ontbreekt. Werkneemster heeft dit gemotiveerd betwist met de stelling dat zij wekelijks werd geïnstrueerd en dat zij deze instructies nodig had om te kunnen functioneren. Wat hier precies van zij, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. Voor zover juist is dat werkneemster haar werkzaamheden zonder voorafgaande instructies zelf organiseerde, past dat immers bij de functie die zij als statutair bestuurder van werkgeefster had. Op grond van dat enkele feit is daarom niet vast te stellen dat de rechtsverhouding tussen partijen is aan te merken als een overeenkomst van opdracht.

Rb.: werknemer en schulden, werkgever opgelet!
In zowel AR 2025-696 als AR 2025-680 komt samenloop van arbeidsrecht met andere rechtsgebieden tot uiting. In de eerste zaak wordt werkgever niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegenverzoeken jegens werknemer, omdat werknemer onder de WSNP-regeling viel en dus de vorderingen bij de WSNP-bewindvoerder moesten zijn ingediend. In de tweede zaak ging het om schuldbewind in de zin van Boek 1 BW. Eind vorig jaar schreven Frikkee en Meijers een waardevolle bijdrage in ArbeidsRecht over samenloop van werknemers met schulden en arbeidsrechtelijke consequenties. Een aanrader om te lezen.

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, dan kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar juridisch@boom.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank