Naar boven ↑

Rechtspraak

eiser/gedaagden
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 21 mei 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:2154
Eiser vordert indexatie van een bovenwettelijke uitkering. Geoordeeld wordt dat er geen recht op indexatie bestaat omdat de betreffende cao niet meer is geïndexeerd. Geen sprake van dwaling of onvoorziene omstandigheden.

Feiten

Eiser is op 1 september 1979 in dienst getreden bij een gemeente en is aansluitend bij gedaagde 1 in dienst getreden. Eiser is per 1 februari 2011 uit dienst getreden op grond van een beëindigingsovereenkomst. In de beëindigingsovereenkomst staat vermeld dat op de WW-uitkering en bovenwettelijke uitkering van eiser de regeling bovenwettelijke aanspraken bij werkloosheid van gedaagde 1 van toepassing is.  Uit de regeling volgt dat de berekeningsgrondslag steeds wordt herzien overeenkomstig een algemene salariswijziging in de cao van gedaagde 1. Eiser heeft op 28 januari 2024 contact opgenomen met gedaagden om duidelijkheid te verkrijgen over de indexatie van de bovenwettelijke uitkering. Hierop is gereageerd dat de cao van gedaagde 1 die van toepassing was op de arbeidsovereenkomst van eiser, niet meer bestaat. De cao van gedaagde 1 is volgens gedaagden niet overgegaan naar de CAO OV. Eiser vordert een verklaring voor recht dat gedaagden hoofdelijk gehouden zijn tot nakoming van de indexatieaanspraak over de bovenwettelijke uitkering, waarbij als toetsingscriterium heeft te gelden het indexatiepercentage uit de CAO OV. Gedaagden concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eiser, dan wel tot afwijzing van de vorderingen.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Eiser heeft zowel zijn voormalig werkgeefster (gedaagde 1) als de partij die de bovenwettelijke uitkering uitvoert (gedaagde 2) gedagvaard. Het uitvoeren van de specificaties maakt echter niet dat gedaagde 2 werkgever is geworden, waardoor eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering voor zover deze is gericht tegen gedaagde 2. De beëindigingsovereenkomst bepaalt alleen dat de bovenwettelijke regeling van toepassing is. Verder staat niets vermeld over enige indexatie van de bovenwettelijke uitkering. Voor de indexatie is de regeling bepalend. De regeling wordt aan de hand van de cao-norm uitgelegd, het betreft immers een bijlage bij de cao van gedaagde 1. De regeling moet zo worden uitgelegd dat alleen sprake kan zijn van indexatie van de berekeningsgrondslag als sprake is van een salariswijziging in de cao van gedaagde 1. Er kan niet worden afgeleid dat er een algemeen recht bestaat op indexatie. Bij gebreke van enige loonaanpassing in de cao van gedaagde 1, kan ook geen sprake zijn van een herziening. Omdat de cao van gedaagde 1 niet meer is gewijzigd (en inmiddels niet meer bestaat) na 2006, kan er geen sprake zijn van een indexatie. Omdat de aandelen in gedaagde 1 zijn overgenomen, is de CAO OV uiteindelijk van toepassing verklaard op het rijdend personeel. Na afspraken is de CAO OV ook van toepassing verklaard op indirecte medewerkers die zijn herplaatst binnen het concern. Hoewel eiser een indirecte medewerker was, was eiser ten tijde van het van toepassing verklaren van de CAO OV op die groep medewerkers, al uit dienst. De CAO OV is dan ook nooit op eiser 1 van toepassing geweest. Ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst was de cao van gedaagde 1 al vier jaar niet geïndexeerd. Eiser werd bijgestaan door een gemachtigde. Het lag op de weg van deze gemachtigde om afspraken te bedingen over een aansluiting bij de CAO OV.  Het beroep van eiser op onvoorziene omstandigheden en dwaling gaat niet op. Bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst was al duidelijk dat de cao van gedaagde 1 een slapend bestaan leidde waarbij van salarisverhogingen al langere tijd geen sprake was. Deze omstandigheden waren niet onvoorzien. Dwaling is in de beëindigingsovereenkomst uitgesloten. Bovendien werd eiser bijgestaan door een gemachtigde. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld.