Naar boven ↑

Update

Nummer 21, 2025
Uitspraken van 15 mei 2025 tot 21 mei 2025
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. R. van Hemert, mr. C.P. Kuijer, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Meer zekerheid voor flexwerkers
Maandag zond de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het eerste ‘grote wetsvoorstel’ uit het arbeidsmarktpakket aan de Tweede Kamer: Wet meer zekerheid voor flexwerkers (36746). Deze wet voert een aantal maatregelen door op het terrein van oproepovereenkomsten, tijdelijke arbeid en uitzendwerk.

Oproepovereenkomst (art. 7:628aa, 7:628ab, 7:628ac en 7:628a BW)
De arbeidsovereenkomst kent straks een omvang van ten minste een aantal uren groter dan nul. Daarmee wordt het nulurencontract verboden. Het min-max-contract wordt sterk gereguleerd met een bandbreedte van 30%. Voor 18-minners, leerlingen en studenten worden uitzonderingen gemaakt.

Ketenregeling (art. 7:668a BW)
De ketenregeling kent straks een doorbrekingstermijn van 60 maanden (vijf jaar). Dit betekent dat contracten die elkaar opvolgen binnen een periode van vijf jaar meetellen voor de totale ketenduur. De generieke uitzondering ‘bij cao’ (lid 5) wordt geschrapt.

Uitzending (art. 7:690, 7:691 BW  jo. 8 Waadi)
De keten van tijdelijke uitzendcontracten wordt beperkt tot drie jaar, waarbij het eerste jaar de ketenregeling nog niet van toepassing is en daarna een aangescherpte ketenregeling voor een periode van 24 maanden (tezamen dus 36 maanden).
Door middel van een aanpassing van artikel 8 Waadi zullen uitzendkrachten naast gelijk loon, gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden ontvangen.

Inwerkingtredingsdatum
Als na de Tweede Kamer ook de Eerste Kamer instemt, treedt de wet per 1 januari 2027 in werking. Het onderdeel gelijke beloning voor uitzendkrachten kan al een jaar eerder in werking treden, op 1 januari 2026.

Klik hier om het wetsvoorstel te bestuderen.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

Hof: aanzegging en aangaan van arbeidsovereenkomst kwalificeren niet als ‘goed’ in de zin van Boek 1-bewind
In AR 2025-0623 oordeelt het Hof Den Haag dat een werknemer die onder Boek 1-schuldenbewind staat nog steeds bevoegd is zelfstandig een arbeidsovereenkomst aan te gaan (zonder medewerking van de bewindvoerder), omdat de arbeidsovereenkomst geen ‘goed’ is als bedoeld in artikel 1.431 en 1:434 BW. Het is immers geen (stoffelijke) zaak en evenmin een vermogensrecht. Dat neemt niet weg dat uit de arbeidsovereenkomst wel rechten en verplichtingen voortvloeien die dienen te worden aangemerkt als vermogensrecht. Het meest in het oog springende recht in dat kader is het recht op loon. De werkgever is evenmin gehouden de aanzegging te richten tot de bewindvoerder. Niet de aanzegging leidt immers tot het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar deze eindigt van rechtswege wanneer de tijd is verstreken waarvoor de overeenkomst is aangegaan. Er wordt met deze aanzegging zelf, of het ontbreken daarvan, dus ook geen afstand gedaan van uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende rechten en er is daarmee geen sprake van enig beheer of beschikking over onder bewind gestelde goederen.

Hof: zzp’er stelt opdrachtgever aansprakelijk voor te hoge werkdruk (art. 7:658 lid 4 BW)
In AR 2025-0627 oordeelt het hof dat opdrachtgever (SVB) niet aansprakelijk is voor het psychisch letsel van de zzp-ende IT’er. De zzp’er stelde onder meer te zijn gepest (opsluiten in serverruimte), bloot te zijn gesteld aan agressie van een andere medewerker over een flexplek en te veel uren te hebben moeten maken (werkdruk). Van onveilige werkomstandigheden is volgens het hof echter geen sprake, zodat artikel 7:658 lid 4 BW niet van toepassing is.

Ktr.: leeftijdscompensatiedagen kwalificeren als ‘vakantiedagen’ en moeten worden uitbetaald (art. 35 Cao Zoetwarenindustrie)
In AR 2025-0621 oordeelt de kantonrechter over de vraag of niet (volledig) genoten leeftijdsdagen moeten worden uitbetaald. Of een vrijetijdsaanspraak heeft te gelden als vakantie in de zin van artikel 7:634 BW hangt ervan af of deze aanspraak tot doel heeft de werknemer betaald verlof te verschaffen in verband met de werkbelasting die op hem drukt. Het komt er daarbij op aan of de vrijetijdsaanspraak op het moment van toekenning bedoeld is om de werknemer in verband met zijn werkbelasting gelegenheid te bieden voor rust en ontspanning. Indien de vrijetijdsaanspraak met dit doel is toegekend, verandert de aard van deze aanspraak niet als de toegekende uren vervolgens worden ingezet voor andere doeleinden. Blijkens artikel 35 lid 1 van de cao strekten de extra vrije uren ertoe ‘om tegemoet te komen aan de verminderde belastbaarheid van de oudere werknemer’. Gelet hierop is naar het oordeel van de kantonrechter geen andere conclusie mogelijk dan dat die extra vrije uren een recuperatiefunctie hadden.

Ktr.: 15 minuten opstarttijd voor aanvang fitnessles en verplichte bijscholing Les Mills Bodypump kwalificeren als betaalde arbeidstijd
In AR 2025-0613 oordeelt de kantonrechter onder verwijzing naar Teleperformance dat het opstarten van de fitnesslessen (15-minutenregel) kwalificeert als arbeidstijd. De stelling dat werkneemster deze tijd niet of nauwelijks nodig had, komt onvoldoende vast te staan, zodat de rechter de 15-minutenregel uit het arbeidsreglement als uitgangspunt neemt.
De jaarlijkse minimaal twee bijschoollessen voor de Les Mills-trainingen kwalificeren als ‘verplichte scholing’ in de zin van artikel 7:611a BW zodat de daarmee gemoeide tijd kwalificeert als arbeidstijd en voor vergoeding in aanmerking komt.

Ktr.: studiekostenbeding vereist ‘voorafgaand inzicht in consequenties van beding’
In AR 2025-0607 oordeelt de kantonrechter eerst dat werknemer onvoldoende heeft kunnen aantonen dat de cursus Hydrauliek-basis een door zijn werkgever opdragen verplichte cursus was, zodat artikel 7:611a BW toepassing mist. Dit neemt niet weg dat het studiekostenbeding in casu niet kan worden ingeroepen. Het studiekostenbeding is niet specifiek geregeld in de wet. Richtinggevend voor het terugbetalen van loon en studiekosten is het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983 (Muller/Van Opzeeland). Een van de criteria is dat de werkgever op voorhand duidelijk moet maken wat de consequenties voor de werknemer zijn indien het tot de situatie komt dat hij studiekosten zou moeten terugbetalen. Hieraan is niet voldaan.

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, dan kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar juridisch@boom.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hof

Rechtbank