Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Gelderland (Locatie Nijmegen), 2 mei 2025
ECLI:NL:RBGEL:2025:3403
Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Studiekostenbeding.

Feiten

Op 1 februari 2018 is werkneemster bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van basispsychologe. Partijen hebben op 16 december 2019 digitaal een studieovereenkomst ondertekend met daarin bepalingen met betrekking tot een terugbetalingsverplichting. Werkneemster is op 1 januari 2020 met de 2-jarige opleiding tot GZ-psychologe gestart, de opleidingskosten bedragen € 16.920. Op 14 september 2020 is werkneemster gedeeltelijk arbeidsongeschikt geworden. Op 12 april 2021 is zij volledig arbeidsongeschikt geraakt. Zij was niet meer in staat haar werkzaamheden te verrichten bij werkgeefster en ook niet om aan haar studieverplichtingen te voldoen. In april 2022 bericht werkgeefster dat werkneemster gehouden is 100% van de gemaakte opleidingskosten terug te betalen, maar dat zij bereidt is de terugbetalingsverplichting op te schorten van twee naar vier jaar. In december 2022 komen partijen een VSO overeen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De schriftelijk overeengekomen studieovereenkomst inclusief de daarin opgenomen terugbetalingsverplichting blijft onverkort van toepassing en valt derhalve uitdrukkelijk niet onder de finale kwijting. In januari 2024 heeft werkgeefster werkneemster verzocht door te geven of zij haar opleiding met succes had afgerond. Toen werkneemster aangaf dat zij haar opleiding niet had kunnen afronden, heeft werkgeefster per e-mail van 14 februari 2024 laten weten dat zij binnen 10 dagen terugbetaling wilde van de opleidingskosten. Werkneemster is niet overgegaan tot betaling. Werkgeefster verzoekt een verklaring voor recht dat werkneemster gehouden is uit hoofde van de studieovereenkomst de opleidingskosten terug te betalen. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat het studiekostenbeding nietig is, omdat sprake was van verplichte scholing en dat in het beding geen terugbetalingsverplichting bij arbeidsongeschiktheid is overeengekomen. Zij vordert in reconventie uitbetaling van vakantie-uren.  

Oordeel

Voordat de kantonrechter aan de beoordeling van de vorderingen toekomt, bespreekt zij eerst het verweer van werkneemster dat werkgeefster in deze procedure verschillende onwaarheden heeft verkondigd en daarmee in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld.

Waarheids- en volledigheidsplicht

Tijdens de mondelinge behandeling heeft werkneemster gesteld dat werkgeefster stukken die zij aan de kantonrechter had toegestuurd, gemanipuleerd heeft. In haar nadere akte heeft werkneemster nog gewezen op twee volgens haar door werkgeefster vervalste e-mails en op een nieuwe/andere door werkgeefster overgelegde versie van de brief van 12 januari 2022. Op basis van deze drie constateringen oordeelt de kantonrechter dat werkgeefster haar waarheids- en volledigheidsplicht ernstig heeft geschonden. Zij wist of had in ieder geval behoren te weten dat zij de kantonrechter een onjuiste voorstelling van zaken gaf. Zij had op zijn minst direct openheid van zaken moeten geven. Gelet op de ernst van de schending van de waarheids- en volledigheidsplicht wordt hierna per vordering weergegeven welk gevolg daaraan wordt verbonden.

Opleidingskosten en vakantieuren

De door werkgeefster ingediende producties, ook de producties die in reactie op het verweer van werkneemster zijn ingediend om de vrijwilligheid van de scholing en de nadrukkelijk besproken terugbetalingsplicht van werkneemster te onderbouwen, kunnen niet meer worden vertrouwd. Dat betekent dat het verweer van werkneemster slaagt en de vorderingen van werkgeefster worden afgewezen. Werkneemster heeft nog recht op uitbetaling van 105,22 vakantie-uren.