Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 3 april 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:5599
Ontslag op staande voet wegens onregelmatigheden in de boekhouding. Zorgfraude.

Feiten

Werkneemster is op 13 september 2023 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van receptioniste/administratief medewerkster op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar. De arbeidsovereenkomst is na verloop van die termijn (stilzwijgend) verlengd voor nog een jaar tot en met 12 september 2025. Het loon bedraagt op dit moment € 2.132,25 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.  Werkneemster heeft zich op 13 december 2024 ziekgemeld. Werkgeefster heeft op 24 december 2024 een brief aan werkneemster gestuurd, waarin zij mededeelt dat werkneemster per direct geschorst is omdat zij op een aantal onregelmatigheden in de boekhouding is gestuit. Vervolgens is werkneemster per brief van 3 januari 2025 op staande voet ontslagen omdat zij onder de naam van een collega een factuur met een verkeerde behandeldatum en afspraken in het systeem van werkgeefster heeft gezet en daarover bij navraag niet de waarheid heeft verteld. Werkneemster verzoekt primair vernietiging en loondoorbetaling, de gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding. Werkneemster stelt dat er door een groep van haar collega’s op grote schaal zorgfraude is gepleegd. Volgens haar zijn er onder andere veel ‘spookfacturen’ opgemaakt en verstuurd en zijn daarvoor ten onrechte geldbedragen van de zorgverzekeraar ontvangen.

Oordeel

Werkneemster berust in het ontslag van 3 januari 2025

Omdat werkneemster ter zitting heeft verklaard dat zij berust in het ontslag, behoeven de primaire verzoeken van werkneemster geen beoordeling en beslissing meer. Met de berusting in het ontslag staat vast dat de arbeidsovereenkomst vanwege de opzegging door werkgeefster is geëindigd op 3 januari 2025. 

Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig gegeven

Werkgeefster heeft tijdens de zitting aangevoerd dat niet enkel de in de ontslagbrief van 3 januari 2025 genoemde redenen voor het gegeven ontslag op staande voet in de beoordeling van het geschil moeten worden betrokken, maar dat de ontslagbrief in de context moet worden bezien van de grootschalige zorgfraude die binnen haar onderneming zou hebben plaatsgevonden.  De kantonrechter stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de in de ontslagbrief vermelde redenen beslissend zijn voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De ontslagbrief fixeert als het ware de reden voor het ontslag op staande voet. Het is echter niet uitgesloten dat bij de beoordeling van de vraag of bepaalde gedragingen van een werknemer een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren, er ook rekening wordt gehouden met eerdere/andere incidenten die niet in de ontslagbrief staan vermeld. Daarvoor is echter wel vereist dat de werknemer ten tijde van het ontvangen van de ontslagbrief - in de gegeven omstandigheden van het geval - moet of kon hebben begrepen dat die andere incidenten hebben bijgedragen aan het oordeel van de werkgever dat ontslag op staande voet op zijn plaats was. Werkgeefster heeft ter zitting erkend juridische bijstand te hebben gehad bij het opstellen van de ontslagbrief. Daarom had verwacht mogen worden dat zij, als bij het onderzoek meer verwijtbare gedragingen van werkneemster aan het licht zouden zijn gekomen, die gedragingen in de ontslagbrief zou hebben opgenomen. Dit leidt tot de conclusie dat enkel op basis van de in de ontslagbrief vermelde redenen beoordeeld moet worden of werkneemster terecht op staande voet is ontslagen. Werkneemster heeft uitdrukkelijk betwist dat zij op 4 december 2024 onder de naam van haar collega een factuur en afspraken in het systeem heeft gezet en dat zij op die factuur een verkeerde behandeldatum heeft vermeld. De uitkomst is dat de kantonrechter voor recht verklaart dat er geen sprake is van aan dringende reden voor het ontslag op staande voet. Werkgeefster moet een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding betalen. Ook moet werkgeefster het vakantiegeld en de waarde van de vakantiedagen tot 3 januari 2025 betalen.