Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 16 oktober 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:10445
Feiten
Werknemer is op 11 december 2024 in dienst getreden bij werkgever tegen een loon van € 14,99 bruto per uur. Op 21 april 2025 heeft werkgever aan werknemer een e-mailbericht gestuurd met – voor zover van belang – de volgende inhoud: “Hierbij heb ik besloten om per direct je dienstverband te eindigen.” Daaropvolgend stuurt werkgever werknemer op 21 april 2025 nog een e-mail met – voor zover van belang – de volgende inhoud: “Excuus ben vergeten erbij te zeggen dat het natuurlijk met inachtneming van de opzegtermijn is. (…)” In deze procedure verzoekt werknemer onder meer om veroordeling van werkgever tot betaling van het loon van april en mei 2025 en betaling van de transitievergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgever is niet in de procedure verschenen. Werkgever is overeenkomstig artikel 272 Rv bij aangetekende brief opgeroepen. De aangetekende brieven zijn ongeopend retour ontvangen door de griffie omdat deze niet zijn afgehaald. De per gewone post verzonden brieven zijn niet retour gekomen. De kantonrechter oordeelt dat werkgever op de hoogte was althans had kunnen zijn van deze procedure. Desondanks heeft werkgever geen verweer gevoerd en is hij niet op de zitting verschenen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de door werknemer aangevoerde feiten en omstandigheden als onweersproken zijn komen vast te staan, zodat daar in deze procedure van uit zal worden gegaan. Het verzoek tot betaling van het achterstallige loon over de maanden april en mei 2025 en de daarover verschuldigde maximale wettelijke verhoging zal worden toegewezen nu werkgever daartegen geen verweer heeft gevoerd. Omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van werkgever is beëindigd, is hij aan werknemer daarnaast een transitievergoeding verschuldigd.
