Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 6 februari 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:276
Feiten
Werkneemster is van 1 mei 2024 tot 1 november 2024 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst geweest bij werkgeefster. Zij verdiende een salaris van € 2.682,68 bruto per maand op basis van een 24-urige werkweek. Op de arbeidsovereenkomst is de cao GGZ (hierna: de cao) van toepassing. Tijdens een gesprek in september 2024 is kritiek geuit op het functioneren van werkneemster. Kort na dit gesprek meldt werkneemster zich ziek. Op 8 oktober stuurt werkgeefster een aanzeggingsbrief waarin wordt aangegeven dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd en eindigt op 1 november 2025. Via haar gemachtigde verzoekt werkneemster per e-mail uiterlijk 28 november 2028 het salaris over september en oktober 2024, vakantiegeld, de eindejaarsuitkering, vakantie-uren en een overgangsbetaling (bedoeld wordt: een transitievergoeding) te betalen. Werkneemster verzoekt in deze procedure onder meer betaling van een transitievergoeding, vakantietoeslag en vergoeding van niet-genoten vakantiedagen en de wettelijke verhoging over een aantal bedragen die volgens haar te laat zijn betaald. Werkgeefster voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen dan wel moet worden gematigd.
Oordeel
Afwijzing transitievergoeding
Werkgeefster stelt zich op het standpunt dat niet aan de voorwaarde voor het recht op een transitievergoeding is voldaan, omdat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet op initiatief van werkneemster zelf, omdat zij in het gesprek op 12 september 2024 heeft aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst per direct wenste te beëindigen en dat haar toen is gezegd dat zij haar werkzaamheden tot het einde van de arbeidsovereenkomst moest voortzetten. De opzegging viel daarmee samen met het einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege en werkgeefster heeft dit in de brief van 8 oktober 2024 bevestigd. Volgens werkgeefster heeft werkneemster na het gesprek op 12 september 2024 ook nog een mail gestuurd waarin zij aangaf te willen vertrekken. Werkneemster heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zich niet kan herinneren of zij in het gesprek op 12 september 2024 heeft gezegd dat zij wilde stoppen. Niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van werkgeefster niet is voortgezet. Daarom wordt het verzoek om toekenning van een transitievergoeding afgewezen.
Vakantietoeslag, vakantiedagen, compensatie-uren en eindejaarsuitkering
Het verzoek tot nabetaling van vakantietoeslag wordt afgewezen omdat werkgeefster dit bij het salaris over de maand mei heeft betaald. Werkneemster stelt dat werkgeefster de vakantietoeslag en haar eindejaarsuitkering per het einde van het dienstverband had moeten betalen, dus op 1 november 2024 waardoor zij aanspraak maakt op de wettelijke verhoging. De kantonrechter is van oordeel dat de eindejaarsuitkering onderdeel uitmaakt van het loon en dat werkgeefster bij te late betaling hiervan de wettelijke verhoging is verschuldigd. Omdat werkgeefster de eindafrekening - zoals te doen gebruikelijk - binnen een maand na het einde van het dienstverband heeft betaald, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering te matigen tot nihil. Rekening houdend met het feit dat werkneemster ziek was tijdens het opnemen van vakantiedagen, dient werkgeefster 55,61 niet-genoten vakantieuren uit te betalen. Werkneemster maakt op basis van artikel 8 van de cao aanspraak op uitbetaling van 7,2 compensatie-uren. In artikel 8 van de cao is bepaald dat de werkgever voor het berekenen van het door de werknemer jaarlijks aantal te werken uren 7,2 uur van het totaal aantal uren aftrekt en dat dit voor werknemers met een van de voltijd-arbeidsduur afwijkende arbeidsduur naar rato wordt toegepast. Het verzoek tot uitbetaling van de compensatie-uren wordt afgewezen.
