Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Interval Services B.V. en Stichting Hogeschool Utrecht
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 10 december 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:7621
Vordering werknemer tot nakoming pensioentoezegging in hoger beroep afgewezen. Er zijn geen aanknopingspunten om een (verstrekkende) pensioentoezegging aan te nemen.

Feiten

Werknemer is van 1 januari 2006 tot 1 juli 2021 in dienst geweest bij Interval Services B.V. (hierna: Interval), een dochteronderneming van Stichting Hogeschool Utrecht (hierna: HU). Werknemer vindt dat hij in strijd met wat is afgesproken te weinig pensioen heeft opgebouwd en vindt dat Interval en/of HU hem daarvoor moet compenseren. Hij vordert schadevergoeding. Werknemer heeft bij de kantonrechter gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Interval, althans HU, tekort is geschoten in de nakoming van de pensioenovereenkomst door hem niet te compenseren voor de verschillen die zijn ontstaan en/of zullen ontstaan tussen de pensioenuitkering uit de pensioenregeling bij Zwitserleven en de uitkering die hij ontvangen zou hebben bij deelneming in de pensioenregeling van ABP. Subsidiair heeft werknemer dezelfde verklaring gevorderd, maar dan gebaseerd op schending van goed werkgeverschap en meer subsidiair ten opzichte van HU op onrechtmatige daad. Verder heeft werknemer schadevergoeding gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. In hoger beroep wijzigt werknemer zijn eis en vordert hij, naast de verklaring voor recht over het pensioen en schadevergoeding, een verklaring voor recht ten opzichte van HU dat voor alle arbeidsvoorwaarden bij HU de indiensttredingsdatum van 1 juli 2002 moet worden gehanteerd.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. De door werknemer gestelde toezegging komt erop neer dat hij stelt dat Interval aan heeft gegarandeerd dat hij een pensioenopbouw en -uitkering krijgt die (ten minste) gelijk is aan het ABP-pensioen waaraan hij zou hebben deelgenomen als hij in dienst getreden was bij HU. Het hof oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om een dergelijke verstrekkende pensioentoezegging aan te nemen. Werknemer heeft zijn stelling dat hij daarin geen keuze had onvoldoende onderbouwd. Het hof houdt er bij dit oordeel ook rekening mee dat werknemer een functie aanvaardde op directeursniveau en dat de indiensttreding bij Interval voor hem ook voordelen bood (bonusregeling, auto van de zaak), waarvan niet is gebleken dat hij die ook zou hebben gehad bij indiensttreding bij HU. Ook als werknemer weinig van pensioenen wist, zoals hij stelt, moet uit die formulering toch duidelijk zijn dat er geen ABP-pensioen zou gelden. Werknemer stelt dat HU heeft gehandeld in strijd met de onderbrengingsplicht. Nog los van het feit dat deze verplichting rustte op Interval als werkgever en niet op HU, geldt dat werknemer niet voldoende heeft onderbouwd dat hij door het feit dat zijn pensioen pas in 2012 is ondergebracht, schade heeft geleden. Hij stelt dat als HU aan haar verplichtingen had voldaan de huidige discussie niet was ontstaan. Dit is een onvoldoende onderbouwing van de door werknemer gestelde schade. Daarnaast had werknemer ook een eigen verantwoordelijkheid. Het hof concludeert dus dat de over het pensioen gemaakte afspraak geen garantie inhoudt als door werknemer gesteld. Dit betekent dat met de Zwitserlevenpensioenregeling, waarmee werknemer akkoord is gegaan, de pensioentoezegging door Interval is nagekomen. Dat werknemer nadien voor een deel van de overeengekomen arbeidsuren op detacheringsbasis ook werkzaam is geworden voor HU, maakt dat niet anders. Werknemer wordt in de proceskosten veroordeeld.