Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22 augustus 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:10961
Feiten
Werknemer is op 15 juni 2021 in dienst getreden bij werkgeefster. Op 31 januari 2023 heeft werknemer zich ziek gemeld. Werkgeefster heeft met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst met werknemer per 7 maart 2025 opgezegd. Werknemer eist in deze procedure dat werkgeefster wordt veroordeeld om aan hem te betalen € 27.456,02 bruto aan achterstallig loon, € 2.336,01 bruto aan niet-uitbetaalde inflatiecorrecties, de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over voornoemde bedragen, € 1.530,47 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Werknemer stelt daartoe dat hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst gedurende het eerste ziektejaar recht had op doorbetaling van 100% van zijn loon. Volgens werknemer heeft werkgeefster hem tijdens het eerste ziektejaar slechts 70% van zijn loon betaald. Werkgeefster stelt zich op het standpunt dat werknemer statutair bestuurder was en dat daarom de rechtbank – en niet de kantonrechter – de zaak moet behandelen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is in geschil of werknemer statutair bestuurder was. Om het statutair bestuurderschap te kunnen aannemen, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan: 1) er moet een geldig benoemingsbesluit zijn, en 2) de bestuurder moet de benoeming tot statutair bestuurder (expliciet of impliciet) hebben aanvaard. Aan de eerste voorwaarde is voldaan. Blijkens een besluit van de aandeelhoudersvergadering van 1 juli 2021 is werknemer namelijk benoemd tot ‘managing director’, hetgeen begrepen moet worden als ‘statutair bestuurder’. Werknemer is vervolgens per 2 juli 2021 als bestuurder ingeschreven in het handelsregister. Met betrekking tot de tweede voorwaarde is het volgende van belang. Werknemer was bekend met en heeft meegewerkt aan zijn inschrijving als bestuurder in het handelsregister. Hij heeft toen immers een kopie van zijn paspoort overgelegd. Verder staat zijn handtekening op het inschrijvingsformulier voor het handelsregister. Ook heeft hij op 5 juli 2021 een uittreksel van het handelsregister, waarin hij inmiddels als statutair bestuurder was ingeschreven, toegestuurd gekregen. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de kantonrechter af dat werknemer bekend was met zijn benoeming tot statutair bestuurder en die heeft aanvaard. Dat in de arbeidsovereenkomst geen vermelding van het statutair bestuurderschap is gemaakt, is onvoldoende om te oordelen dat werknemer geen statutair bestuurder was. Het voorgaande brengt mee dat niet de kantonrechter maar de rechtbank kennis moet nemen van de vordering van werknemer. De zaak wordt verwezen naar het team Handel en Haven van de rechtbank.
