Rechtspraak
Feiten
Werknemer (geboren in 1987) is sinds 24 februari 2020 in dienst bij werkgeefster in de functie van productiemedewerker B. Werkgeefster is een transportbedrijf en verzorgt onder meer de bevoorrading van Albert Heijn. Werknemer verrichtte zijn werkzaamheden bij een distributiecentrum en hij was onder meer verantwoordelijk voor het in- en uitladen van kratten die in gebruik zijn bij Albert Heijn. Bij werkgeefster is op enig moment het vermoeden ontstaan dat met medewerking van personeel grootschalige diefstal van kratten (met een waarde van € 3,86 aan statiegeld per krat) plaatsvond. Op 23 augustus 2024 heeft werkgeefster aan een recherchebureau opdracht gegeven onderzoek te doen naar de vermeende diefstal. Uit het onderzoek is gebleken dat inderdaad een grootschalige diefstal van kratten heeft plaatsgevonden. Op 18 januari 2025 heeft het recherchebureau opnieuw een grootschalige diefstal van kratten geconstateerd tijdens de werkuren van werknemer. Vervolgens is een politieonderzoek ingesteld. Op zondag 2 februari 2025 heeft de politie-eenheid diefstal van kratten geconstateerd en diverse aanhoudingen verricht, waaronder die van werknemer, zijn supervisor en twee andere vorkheftruckchauffeurs. Werknemer is diezelfde dag door werkgeefster geschorst. Op 6 februari 2025 is werknemer na een gesprek tussen partijen op staande voet ontslagen vanwege zijn betrokkenheid bij de diefstal van de kratten. Werknemer stelt zich op het standpunt dat het ontslag niet rechtsgeldig is verleend en verzoekt toekenning van verschillende vergoedingen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Onverwijldheid
Bij de beoordeling van de vraag of werkgeefster voldoende voortvarend is geweest, is relevant dat een omvangrijk onderzoek heeft plaatsgevonden dat mede was gericht op het oprollen van de organisatie achter de diefstal. Aannemelijk is dat het onderzoek in gevaar gebracht zou kunnen worden als werkgeefster in een eerder stadium arbeidsrechtelijke maatregelen had getroffen. Dit zou immers tot argwaan van de achter de verduistering zittende personen hebben geleid. Werkgeefster had dan een ook groot belang bij het voortzetten van het onderzoek. Dat werkgeefster toen, ondanks de bevindingen, nog niet tot ontslag is overgegaan, kan onder die omstandigheden daarom niet afdoen aan de onverwijldheid.
Dringende reden
Uit het rapport van het recherchebureau blijkt dat de handelwijze van werknemer op 23 november 2024 en 18 januari 2025 op een aantal punten afweek van de gebruikelijke gang van zaken. In de eerste plaats had werknemer, in afwijking van het reguliere werkproces, van het expeditiekantoor geen opdracht gekregen via de headset om pallets met kratten klaar te zetten. In de tweede plaats is hij al begonnen met het klaarzetten van kratten voordat de vrachtwagen er was. Ook dat is in strijd met de instructies. In de derde plaats heeft hij de chauffeurs niet laten tekenen voor ontvangst. De handelwijze wijkt niet alleen af van de toepasselijke werkinstructie maar ook van de werkwijze zoals werknemer die in een gesprek met het recherchebureau zelf heeft verwoord. De kantonrechter is voorts van oordeel dat werknemer zijn stelling dat hij een schriftelijke opdracht van de supervisor had gekregen, onvoldoende heeft onderbouwd. Wat verder opvalt, is dat werknemer in eerste instantie heeft verklaard dat 18 januari 2025 een gebruikelijke avond was waarop niets bijzonders gebeurde en die hij zich daarom niet meer goed kon herinneren. Vaststaat echter dat het op zaterdagavond normaalgesproken rustig is. Daarvan was die avond geen sprake. Binnen een zeer kort tijdsbestek kwamen er vijf vrachtwagens om kratten af te halen en binnen een uur kwamen diezelfde vrachtwagens terug om nog eens volgeladen te worden. Voor geen van de vrachtwagens had hij opdracht van het expeditiekantoor ontvangen en voor geen enkele lading heeft hij de chauffeur laten aftekenen. Dit week af van de gebruikelijke gang van zaken en van de gebruikelijke procedures. Ook als het juist is dat werknemer op instructie van zijn supervisor handelde, dan nog had hem duidelijk moeten zijn dat de gang van zaken niet in de haak was. Hierbij is van belang dat werknemer geen beginner was maar een ervaren buitenheftruckchauffeur. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat werknemer moedwillig van de werkinstructie is afgeweken en daarmee de diefstal/verduistering van een grote hoeveelheid kratten mogelijk heeft gemaakt. Dat is ernstig verwijtbaar en levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Het ontslag blijft dan ook in stand en de verzochte vergoedingen worden afgewezen.