Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Y
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 21 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:14918
Stagiaire bij online marketingbureau is niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.

Feiten

Mevrouw X volgt een hbo-opleiding waarvan een stage van 800 uur onderdeel uitmaakt. Er is op enig moment een driepartijenovereenkomst gesloten tussen X, een online marketingbureau (de stageplek) en de onderwijsinstelling waar X haar opleiding volgt. Tussen partijen is afgesproken dat X een stagevergoeding zou ontvangen van € 300 bruto per maand en dat zij 32 uur per week zou werken. X hield zich bij het marketingbureau onder meer bezig met het produceren van video’s. In maart 2025 is de stage door het marketingbureau met onmiddellijke ingang beëindigd, nu volgens het bureau een constructieve samenwerking met X niet langer mogelijk is. X stelt zich thans op het standpunt dat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst en verzoekt vernietiging van het aan haar verleende ontslag op staande voet. Ook maakt zij aanspraak op betaling van minimumloon.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of van een stageovereenkomst, is van belang of de werkzaamheden gericht zijn op het uitbreiden van de eigen kennis en ervaring, zulks met het oog op de voltooiing van de opleiding. Is dat het geval, dan zal sprake zijn van een stageovereenkomst. Als de werkzaamheden niet in overwegende mate in het belang van de opleiding zijn, dan kan de relatie onder omstandigheden als arbeidsovereenkomst worden gekwalificeerd. In dit geval oordeelt de kantonrechter dat tussen partijen geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Vast staat dat X bij het marketingbureau heeft gesolliciteerd op een stageplaats, dat tussen partijen een stageovereenkomst is gesloten en dat X een stageplan heeft opgesteld. Ook staat vast dat de stagevergoeding ver beneden het minimumloon lag. De kantonrechter overweegt verder dat X haar stelling dat zij louter productiewerk heeft verricht niet voldoende concreet heeft gemaakt. Zij heeft weliswaar een lijst met links overgelegd, maar dat de betreffende video’s zonder nadere feedback door X zijn gemaakt kan er niet uit worden afgeleid en is door het marketingbureau betwist. Uit overgelegde whatsappberichten blijkt bovendien dat X en het marketingbureau meerdere keren per dag contact hadden over de video’s en dat hierop inhoudelijke feedback werd gegeven. Dat de video’s die X maakte een-op-een naar de klant gingen en dat X niet werd begeleid, lijkt dan ook niet juist. Daarnaast heeft in elk geval één feedbackgesprek met X plaatsgevonden. De stelling van X dat de werkzaamheden eenzijdig waren, is eveneens onvoldoende onderbouwd. Uit een e-mail van 25 februari 2025 blijkt immers dat het marketingbureau diverse projecten aan X en een medestagiair gaf met de vraag ze onderling te verdelen zodanig dat ze van elkaar konden leren. Ook blijkt uit die e-mail dat X de vrijheid kreeg te kiezen welke taken ze wilde oppakken, wat eerder wijst op een stage dan op een arbeidsovereenkomst. Ook staat vast dat X mee mocht naar een bedrijfsbezoek. De vraag of de overeenkomst als arbeidsovereenkomst gekwalificeerd moet worden, moet gelet op het voorgaande ontkennend worden beantwoord. Afwijzing van de verzoeken van X volgt.