Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 8 juli 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:1790
Feiten
Werknemer is sinds februari 2011 in dienst bij Crocs Europe B.V. (hierna: Crocs). Hij was laatstelijk werkzaam als manager planning operation. Op 17 oktober 2023 heeft Crocs aan werknemer laten weten dat zijn functie is komen te vervallen – zijn werk wordt volgens Crocs overgeheveld naar de IT-afdeling in de VS – en dat Crocs geen andere functie voor hem beschikbaar heeft. Aan werknemer is een vaststellingsovereenkomst meegegeven en hij is vervolgens door een collega naar de uitgang begeleid. Werknemer heeft sinds die dag geen werkzaamheden meer verricht. Werknemer heeft het beëindigingsvoorstel van Crocs afgewezen. Crocs heeft vervolgens een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV, die is afgewezen omdat het UWV het niet aannemelijk achtte dat de arbeidsplaats van werknemer vervalt door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering. Crocs heeft in eerste aanleg verzocht de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden. De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen, omdat er geen sprake is van een voldragen a-grond. Crocs heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende concreet onderbouwd wat de voordelen zijn van het overhevelen van de functie van werknemer vanuit Nederland naar de VS, zodat het onvoldoende duidelijk is hoe het besluit van Crocs kan bijdragen aan de door Crocs gewenste doelen en doelmatige bedrijfsvoering. Crocs heeft hoger beroep ingesteld en verzoekt het hof onder meer een datum te bepalen waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal eindigen.
Oordeel
Naar het oordeel van het hof heeft Crocs onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar doorgevoerde organisatiewijziging noodzakelijk was voor een doelmatige bedrijfsvoering. Crocs heeft ten tijde van de mondelinge behandeling op vragen van het hof toegelicht dat de opdracht voor de organisatiewijzing vanuit de VS is gekomen en niet (zozeer) was ingegeven door bezuinigingen, maar vanuit efficiencyoverwegingen. Crocs heeft echter onvoldoende (concreet) aannemelijk gemaakt wat en hoe het centraliseren van de IT-functie van werknemer kon bijdragen en heeft bijgedragen aan de efficiency. Crocs heeft volstaan met uiteenzetten dat zij haar organisatie beoogde te wijzigen en inmiddels ook heeft gewijzigd, maar niet waarom dat noodzakelijk was voor een doelmatige bedrijfsvoering. Crocs heeft onvoldoende (cijfermatig) inzicht gegeven in de achtergronden van en de redenen voor het overhevelen van de taken van werknemer naar de IT-afdeling in de VS. Een nulmeting ontbreekt. Evenmin heeft Crocs (financiële) stukken overgelegd waarmee zij aannemelijk heeft gemaakt dat, en op welke wijze de(ze) organisatiewijziging tot positieve resultaten voor haar bedrijfsvoering kon leiden (prognoses) en inmiddels ook heeft geleid (resultaten). Ter zitting heeft Crocs immers op de vraag van het hof of ‘er ook aanwijzingen zijn dat het proces nu efficiënter is’ verklaard, dat die aanwijzingen er niet zijn. Het voorgaande betekent dat er geen sprake is van een voldragen a-grond in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub a BW. Van een voldragen g-grond is evenmin sprake; niet is komen vast te staan dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig en duurzaam is verstoord waardoor de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet kan voortduren. Het hof komt tot de conclusie dat er geen redelijke grond bestaat voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, met uitzondering van de veroordeling van Crocs om aan werknemer een bedrag van € 11.505 aan reële proceskosten te betalen. Het ontbindingsverzoek van Crocs was niet zodanig dat zij op voorhand moest begrijpen dat dat geen kans van slagen had. Werknemer wordt veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde bedrag aan reële proceskosten.