Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Christelijke Hogeschool Windesheim
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 7 juli 2025
ECLI:NL:GHARL:2025:4146
Einduitspraak na opgevraagde informatie in verband met het herplaatsingsvereiste bij ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde verhoudingen. In dit geval heeft werkneemster een zeer kleine kans gemist en dat rechtvaardigt een billijke vergoeding van € 5.000.

Feiten

Op 28 april 2025 heeft het hof een tussenbeschikking gegeven (zie AR 2025-0561). Daarin is de zaak aangehouden voor aanvullende informatie van Windesheim over de herplaatsingsmogelijkheden die er in de periode van 3 juli 2024 tot 24 oktober 2024 zijn geweest op arbeidsplaatsen in passende functies (in de zin van artikel 9 lid 3 van de Ontslagregeling), die werden bezet door personen als genoemd in artikel 9 lid 1 onder b, 1 tot en met 6 van de Ontslagregeling. Volgens Windesheim zijn er in de periode tussen 3 juli 2024 en 24 oktober 2024 drie arbeidsplaatsen geweest voor mogelijk passende functies die werden ingevuld door medewerkers met een tijdelijk contract dat in die periode afliep. Windesheim herhaalt dat zij de mogelijkheden tot herplaatsing heeft onderzocht van 16 februari 2024 tot 16 mei 2024. Pas daarna hebben de leidinggevenden van de bedoelde medewerkers met een tijdelijk contract aangegeven dat zij verlenging van deze arbeidsplaatsen wensten. Die verzoeken zijn toegewezen met dien verstande dat de functies zijn aangemerkt als D4-functies, wat betekent dat zij tijdelijk zijn. De ‘zittende’ medewerkers hebben contractverlenging gekregen. Windesheim wijst erop dat het salarisniveau van twee van de drie functies schaal 7 is, wat werkneemster eerder te laag vond. De derde betreft wel een schaal 8-functie (medewerker onderwijslogistiek), maar heeft als standplaats Zwolle en daarin was werkneemster eerder ook niet geïnteresseerd. Bovendien betreft het geen structurele functie. Werkneemster erkent dat zij niet geïnteresseerd zou zijn geweest in de schaal 7-functies. Maar de schaal 8-functie had haar moeten worden aangeboden zonder dat zij moest concurreren met de medewerker die de functie vervulde en een tijdelijke arbeidsovereenkomst had. Werkneemster betwist verder dat zij bezwaar zou hebben gehad tegen de standplaats Zwolle voor deze functie. Anders dan in een eerder aangeboden functie in Zwolle zou zij nu geen terugval in uren hebben en golden geen ongemakkelijke werktijden. Het was geen functie voor minder dan 26 weken.

Oordeel

Het hof is van oordeel dat Windesheim werkneemster had moeten wijzen op de vacature voor de schaal 8-functie ‘medewerker onderwijslogistiek’ in Zwolle, ook al ging het om een tijdelijke functie (voor meer dan 26 weken) waarvoor de zittende medewerker met een tijdelijke aanstelling eveneens belangstelling had. Onjuist is de stelling van werkneemster dat zij zonder meer op die functie geplaatst moest worden dan wel dat zij voorrang had boven de collega met het tijdelijke contract. Hier gaat het immers niet om herplaatsing na verval van een functie of om opzegging wegens bedrijfseconomische redenen. In dit geval gaat het om ontbinding wegens verstoorde verhoudingen waarvan Windesheim geen (ernstig) verwijt kan worden gemaakt. Ook is geen sprake van onderling uitwisselbare functies en was de zittende collega met het tijdelijke contract, anders dan werkneemster stelt, geen externe sollicitant. In dit geval had het Windesheim dus vrijgestaan te beoordelen wie zij het geschiktst achtte voor de functie. Het hof acht het zeer aannemelijk dat, als Windesheim werkneemster had ingelicht over de vacature die zou ontstaan, bij de vervulling ervan de keus niet op werkneemster zou zijn gevallen. Hoewel er dus een gebrek kleeft aan het herplaatsingstraject omdat daarin niet de nu gebleken herplaatsingsmogelijkheden zijn meegenomen, kan niet worden gezegd dat er reden zou zijn voor de door werkneemster verzochte billijke vergoeding van € 120.000 in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst. Daarvoor is de gemiste kans dat werkneemster zou worden aangenomen op de bewuste arbeidsplaats te gering. Niettemin is sprake van een gemiste kans en dat rechtvaardigt een relatief geringe billijke vergoeding, waarbij het hof uitgaat van vier maanden suppletie op de WW-uitkering, waarmee de billijke vergoeding bij benadering uitkomt op € 5.000 bruto.