Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 augustus 2024 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van werkgever in de functie van transportmedewerker. Sinds 1 januari 2025 wordt het loon van werknemer door werkgever betaald. Op 29 januari 2025 is werknemer op staande voet ontslagen wegens het gebruik van fysiek geweld richting zijn werkgever. Hij heeft de directeur op de parkeerplaats geslagen. Dit ontslag is bij brief van diezelfde datum aan werknemer bevestigd. De ontslagbrief is per Whatsapp aan werknemer is verzonden. Een getuige, Y, heeft een schriftelijke verklaring afgelegd. Y stond samen met de directeur buiten op de parkeerplaats op het moment dat werknemer daar aankwam. Werknemer verzoekt onder meer het ontslag op staande voet te vernietigen. Hij stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste van onverwijldheid noch aan het vereiste van gelijktijdige mededeling van de dringende reden. Daarnaast betwist werknemer het bestaan van de dringende reden. Werkgever stelt dat het verzoek van werknemer moet worden afgewezen en verzoekt op zijn beurt dat werknemer wordt veroordeeld tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding.
Oordeel
Onverwijld ontslag en onverwijlde mededeling
De verweren van werknemer worden gepasseerd. Het is, anders dan werknemer bepleit, voor hem duidelijk geweest om welke reden hij is ontslagen. Uit de ontslagbrief blijkt duidelijk dat werkgever werknemer verwijt dat hij zijn werkgever, in de persoon van de directeur, heeft geslagen. Dat in de ontslagbrief daarbij wordt gesproken over ‘fysiek geweld’, terwijl in latere correspondentie kennelijk het woord ‘mishandeling’ is gebruikt, neemt niet weg dat helder is dat werknemer is ontslagen vanwege het vermeende incident op 29 januari 2025, waarbij werknemer de directeur in het gezicht zou hebben geslagen. Het ontslag is diezelfde dag en dus onverwijld aan werknemer gegeven.
Dringende reden
Werkgever heeft het bestaan van de dringende reden gemotiveerd en onderbouwd toegelicht. De stelling dat werknemer de directeur in het gezicht heeft geslagen, is onderbouwd met een schriftelijke getuigenverklaring van Y. De inhoud van de verklaring van Y stemt overeen met de gedetailleerde verklaring die de directeur ter zitting heeft gegeven. Daar komt bij dat werkgever ter zitting door naar voren heeft gebracht dat Y direct na het incident een audiofragment heeft opgenomen. Dit fragment is ter zitting in aanwezigheid van partijen afgespeeld. Ook in dat audiofragment vertelt Y dat werknemer de directeur ‘op de wang, gewoon poef in zijn gezicht’ heeft geslagen. Hier tegenover staat enkel de verklaring van werknemer, welke verklaring bovendien verre van stellig is, aangezien werknemer als hij spreekt over het incident steeds aangeeft dat hij de directeur ‘in zijn beleving’ niet heeft aangeraakt en/of geslagen. Dit maakt dat sprake is van een onvoldoende gemotiveerde betwisting door werknemer. Aldus is in voldoende mate vast komen te staan dat werknemer de directeur in het gezicht heeft geslagen. Dit levert een dringende reden op voor ontslag op staande voet. De verzoeken van werknemer zijn daarom niet toewijsbaar. De verzochte gefixeerde schadevergoeding door werkgever is om die reden wel toewijsbaar.