Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 5 december 2023 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij werkgever in de functie van taxichauffeur. Partijen zijn toen een arbeidsduur van 36 uur per week overeengekomen. Op deze arbeidsovereenkomst is de Cao zorgvervoer en taxi (hierna: de cao) van toepassing. Bij aanvang van deze arbeidsovereenkomst was werknemer niet in het bezit van een chauffeurspas. Op 15 juni 2024 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd via whatsapp. Werkgever bevestigt de opzegging. Eind juni 2024 hebben partijen nog met elkaar gesproken over de financiële afwikkeling van de arbeidsovereenkomst. Tijdens dit gesprek heeft werkgever een brief overhandigd waarin staat dat hij nog een factuur zal ontvangen voor de kosten van de chauffeurspas en voor de kosten van de reparatie van de schade aan een voertuig door werknemer veroorzaakt. Partijen bereiken hierover geen overeenstemming. Werknemer vordert (achterstallig) loon en verstrekking aangepaste loonstroken.
Oordeel
Werkgever is van mening dat werknemer is uitgegaan van een te hoog bruto-uurloon omdat dit het loon is dat hoort bij een werknemer uit trede 5. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Het is juist dat het bruto-uurloon dat werknemer aan zijn vordering ten grondslag legt het loon is dat behoort bij trede 5. De cao kent echter geen lagere trede en dus kan niet gezegd worden dat werknemer is uitgegaan van een te hoog loon. Werkgever voert vervolgens aan dat hij het achterstallige loon mocht verrekenen met het factuurbedrag van € 2.111,68. De factuur bevat verschillende componenten. De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verweer van werkgever dat hij schade aan de bumper mag verrekenen wordt verworpen, omdat een werknemer jegens zijn werkgever alleen aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Verrekening van de kosten van een keuring door de Arboarts mag niet vanwege een bepaling in de cao dat de kosten van de keuring binnen zes maanden, nadat die kosten aan de werkgever zijn doorbelast, op de werknemer mogen worden verhaald. De termijn van zes maanden is verstreken. De factuur bevat ook de post “aanvraag pas bij Kiwa” voor een bedrag van € 229,90 en de post “bewijs van goed gedrag” voor een bedrag van € 33,85. Voor deze verrekening heeft werkgever geen grondslag aangevoerd, zodat ook op deze onderdelen zijn verrekeningsverweer niet slaagt. De overige kosten in de factuur bedragen in totaal € 1.154,84. Die kosten zijn aan te merken als opleidingskosten die werkgever heeft betaald omdat werknemer bij aanvang van zijn dienstverband geen chauffeurspas had. Vast staat dat het voor een taxichauffeur een wettelijk vereiste is om te beschikken over een geldige chauffeurspas. De scholing die benodigd is voor het verkrijgen van die chauffeurspas moet de werkgever dan kosteloos aan zijn werknemers aanbieden. Dat is zo bepaald in artikel 7:611a lid 2 BW. Voor zover de cao in artikel 1.13 de mogelijkheid biedt om de kosten van de chauffeurspas op de werknemers te verhalen, is die cao-bepaling dan ook nietig omdat deze in strijd is met artikel 7:611a lid 2 BW. De vorderingen van werknemer worden toegewezen.