Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 11 juli 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:2964
Feiten
Werknemer is in 2017 bij ICS in dienst getreden. Hij heeft zich op 6 november 2017 ziekgemeld. Het dienstverband is na een slapend dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid geëindigd. In eerste aanleg heeft werknemer een verklaring voor recht gevorderd dat ICS op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval op 20 september 2017 en dat ICS op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de mishandeling en de bedreigingen op 9 april 2018. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. Werknemer komt tegen het vonnis in hoger beroep.
Oordeel
Het door werknemer gestelde arbeidsongeval op 20 september 2017
Het hof oordeelt – net als de kantonrechter – dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet aan de orde is en dat de stelplicht en de bewijslast dat schade is geleden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden op werknemer rusten. Het hof zal werknemer overeenkomstig zijn bewijsaanbod toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij op 20 september 2017 tijdens het schoonmaken van de vloer van de binnenzijde van een bus is uitgegleden en uit de bus is gevallen. De argumenten die partijen in dit verband naar voren hebben gebracht, laat het hof in dit stadium onbesproken. Zij zullen mogelijk bij de bewijslevering aan de orde komen.
De door werknemer gestelde bedreiging en mishandeling door voorman op 9 april 2018
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, valt af te leiden dat er op 9 april 2018 een gesprek is geweest over de re-integratie van werknemer. Daarbij waren naast werknemer, een functionaris van ICS en de voorman aanwezig. Voorman was de leidinggevende van werknemer. Omdat het gesprek niet soepel verliep, is voorman gevraagd de ruimte te verlaten. Na afloop van het gesprek is er nog een ontmoeting buiten geweest tussen werknemer en voorman. Bij die gelegenheid is werknemer volgens hem door voorman mishandeld en bedreigd. ICS bestrijdt dit. Het hof oordeelt dat in de gang van zaken genoegzaam besloten ligt dat aan de eis van het op grond van artikel 6:170 BW vereiste functionele verband (‘kansvergroting’ en ‘zeggenschap’) is voldaan. Voldoende is dat het gesprek tussen werknemer en voorman waarbij het door werknemer gestelde incident zich voordeed, plaatsvond in de marge van een re-integratiegesprek waarbij ook voorman, als voorman bij de dagelijkse werkzaamheden van werknemer en leidinggevende van werknemer, was betrokken, terwijl ICS de bevoegdheid had om voorman als haar ondergeschikte instructies te geven met betrekking tot de wijze waarop deze zich bij dit soort gesprekken diende op te stellen tegenover degenen over wie hij de leiding had.
De vraag of het door werknemer gestelde incident zich heeft voorgedaan, kan niet zonder bewijslevering worden beantwoord. Het hof zal werknemer daarom toelaten tot bewijs van de door hem gestelde mishandeling en bedreiging door voorman op 9 april 2018. Ook hier geldt dat de argumenten die partijen in dit verband naar voren hebben gebracht, in dit stadium onbesproken worden gelaten en dat zij mogelijk bij de bewijslevering aan de orde zullen komen.