Naar boven ↑

Rechtspraak

De door de bewindvoerder van werknemer ingestelde loonvordering in kort geding wordt bij verstek toegewezen.

Feiten

X B.V. vordert in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van werknemer in kort geding veroordeling van werkgeefster tot betaling van het achterstallig loon over het tijdvak van 1 januari 2023 tot en met 9 maart 2023. Werknemer is sinds 1 september 2015 in dienst van werkgeefster in de functie van stoffeerder/vloerenlegger voor 37,5 uur per week, tegen een uurloon van € 16,53 bruto. Werknemer heeft zich ziekgemeld en een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft werkgeefster een loonsanctie opgelegd, waardoor de periode tijdens ziekte waarin werknemer recht heeft op loon, is verlengd tot 10 maart 2023. Werkgeefster heeft het loon vanaf 1 januari 2023 tot en met 9 maart 2023 niet uitbetaald. Ook heeft werkgeefster over deze loonperiodes geen loonstroken verstrekt. X B.V. heeft werkgeefster verzocht en gesommeerd tot betaling van het loon over te gaan. Daarna heeft werkgeefster telefonisch tegen de bewindvoerder van werknemer gezegd dat zij volgens het UWV geen loon meer hoeft te betalen. De bewindvoerder heeft werkgeefster gevraagd om een schriftelijke bevestiging van het UWV waaruit dit blijkt, maar deze heeft zij nimmer ontvangen. Werknemer heeft ook daarna het verzochte loon niet ontvangen.

Oordeel

De kantonrechter stelt vast dat werkgeefster niet is verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat aan werkgeefster verstek wordt verleend. Voor toewijzing van de voorlopige voorziening moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Op basis van de door werknemer overgelegde stukken en omdat er geen verweer is gevoerd, wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van werknemer. Dit betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat dat werknemer het loon over de maanden januari en februari en een gedeelte over de maand maart (tot en met 9 maart) 2023, niet uitbetaald heeft gekregen, terwijl hij daar wel recht op had. Nu werkgeefster niet tijdig aan haar loonbetalingsverplichtingen heeft voldaan is zij bovendien de wettelijke verhoging verschuldigd. Ook gaat de kantonrechter ervan uit dat werkgeefster de loonstroken van de maanden januari, februari en maart 2023 niet aan werknemer heeft verstrekt. Dit is in strijd met artikel 7:626 BW. Gelet op het voorgaande komen de vorderingen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vorderingen worden derhalve toegewezen.