Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in het bijzonder Rijkswaterstaat
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 27 mei 2020
ECLI:NL:RBLIM:2020:5624
Tot gevangenisstraf veroordeelde ambtenaar terecht op staande voet ontslagen wegens betrokkenheid bij hennepkwekerijen. De verplichting zich zowel in als buiten diensttijd te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, is door die betrokkenheid in grove mate geschonden.

Feiten

Werknemer is werkzaam binnen het organisatieonderdeel Zuid-Nederland van Rijkswaterstaat (hierna: RWS). Op 15 januari 2020 is werknemer – naast elf medeverdachten – door de Belgische rechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden en een geldboete, vanwege een leidinggevende rol in een netwerk van hennepplantages. Op 20 januari 2020 heeft RWS werknemer geschorst. RWS heeft daarbij aangegeven dat zij de veroordeling niet had zien aankomen, omdat werknemer bij herhaling had aangegeven dat hij een te verwaarlozen rol had gehad in de kwestie. Vervolgens is werknemer op 27 januari 2020 op staande voet ontslagen, vanwege de inhoud van het vonnis van de rechtbank te België en de daarin vervatte strafrechtelijke veroordeling. Werknemer verzoekt thans vernietiging van het ontslag op staande voet.

Oordeel

Onverwijldheid

Het komt de kantonrechter niet onbegrijpelijk voor dat RWS het vonnis van de Belgische strafrechter heeft afgewacht alvorens zij zou beslissen over een al dan niet op te leggen disciplinaire straf. Dat de betreffende medewerkers van RWS die kennis hadden genomen van het slotwoord van werknemer in de strafzaak – waarin werknemer (voor het eerst openlijk) erkende betrokken te zijn geweest bij drie hennepplantages – niet wisten wat zij van de plotselinge ommezwaai van werknemer moesten denken en die niet konden rijmen met het beeld dat werknemer in de jaren daarvoor jegens hen had geschetst zodat RWS daarom toch maar het vonnis heeft afgewacht, acht de kantonrechter eveneens niet onbegrijpelijk. Het vonnis van de Belgische strafrechter dateert van 15 januari 2020. In het kader van de zorgvuldigheid is het niet onbegrijpelijk dat RWS, alvorens tot ontslag over te gaan, werknemer eerst heeft geschorst en enkele dagen de tijd heeft genomen om zich te beraden over de te volgen stap. De kantonrechter acht het op 27 januari 2020 gegeven ontslag onder de gegeven omstandigheden onverwijld.

Dringende reden

Uitgaande van de door werknemer erkende betrokkenheid bij drie hennepplantages was zonder meer sprake van een dringende reden voor RWS om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Het plegen van dergelijk ernstige strafbare feiten door een werknemer zal ook voor menig burgerlijke werkgever een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet, omdat de werknemer daarmee het vertrouwen van zijn werkgever onwaardig wordt, maar dat geldt zelfs in nog grotere mate indien – zoals in het onderhavige geval – die werkgever een overheidsorgaan is en de betreffende werknemer een ambtenaar. De verplichting van een ambtenaar om zich zowel in als buiten diensttijd te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt (zoals neergelegd in art. 6 Ambtenarenwet 2017) – waartoe het zich onthouden van het plegen van strafbare feiten behoort – is door zijn betrokkenheid bij de onderhavige hennepplantages in grove mate geschonden. Het verzoek tot vernietiging van de opzegging wordt afgewezen.