Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 29 april 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:1972
Feiten
Werknemer is sinds 1 februari 2008 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) werkgeefster. Op 8 maart 2021 heeft werknemer zich ziekgemeld wegens lichamelijke klachten. Werknemer heeft daarna gemiddeld 20 uur per week in aangepast eigen werk voor werkgeefster gewerkt in het kader van zijn re-integratie. Werknemer heeft dit langzaam opgebouwd tot 38 uur per week. In de periodieke evaluatie van de bedrijfsarts van 17 oktober 2022 staat dat werknemer nog voor 5% staat ziekgemeld. Werknemer heeft daarna een WIA-aanvraag ingediend, maar deze is afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Op 5 juni 2024 heeft werknemer zich volledig ziek gemeld met burn-outklachten. Op 23 augustus 2024 heeft werkgeefster de loonbetaling gestopt, omdat er volgens haar verzekeraar sprake is geweest van 104 weken ziekte. Werknemer stelt zich echter op het standpunt dat er een nieuwe loondoorbetalingsperiode bij ziekte is gaan lopen. Op 14 november 2024 heeft het UWV geoordeeld dat sprake is van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak en heeft zij werknemer met terugwerkende kracht een WIA-uitkering toegekend per 5 juni 2024. Op 12 maart 2025 heeft het UWV in een terugvorderingsbesluit over het te veel ontvangen voorschot op de WIA-uitkering echter geoordeeld dat werkgeefster vanaf 5 juni 2024 verplicht is de eerste 104 weken van ziekte het loon te betalen. In de tussentijd heeft werkgeefster ook een ontslagvergunning wegens langdurige arbeidsongeschiktheid bij het UWV aangevraagd, maar deze ontslagvergunning heeft het UWV afgewezen omdat niet aannemelijk was dat werknemer langer dan twee jaar ziek is. Werkgeefster heeft vervolgens in onderhavige procedure de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op grond van artikel 7:669 lid 3 sub b BW. Werknemer heeft in een tegenverzoek verzocht om werkgeefster te veroordelen tot betaling van 100% van het salaris vanaf 23 augustus 2024 tot 5 december 2024 en tot betaling van 90% van het salaris vanaf 5 december 2024. Werkgeefster heeft later in de procedure het ontbindingsverzoek ingetrokken, zodat alleen nog het tegenverzoek van werknemer wordt behandeld. Daarbij staat de vraag centraal of op 5 juni 2024 een nieuwe loondoorbetalingsverplichting van 104 weken is ingetreden.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat op 5 juni 2024 sprake is van een nieuwe eerste ziektedag en dat op 23 augustus 2024 het tijdvak van 104 weken loonbetalingsplicht bij ziekte nog niet voorbij was. De kantonrechter laat daarbij in het midden of de door werknemer verrichte werkzaamheden al dan niet aangepaste werkzaamheden waren omdat in beide situaties de conclusie is dat 5 juni 2024 een nieuwe eerste ziektedag was. Als er namelijk van wordt uitgegaan dat de door werknemer verrichte werkzaamheden als eigen werk kwalificeren, had werkgeefster werknemer eerder hersteld moeten melden. Uit het verzuimoverzicht van werkgeefster blijkt namelijk dat zij werknemer vanaf oktober 2022 onafgebroken voor 5% ziek heeft gemeld, terwijl niet is gebleken dat daar een medische reden voor was. Dit kan arbeidsrechtelijk niet. Voor zover de door werknemer verrichte werkzaamheden wel als aangepast werk beschouwd moeten worden, is dit werk de nieuwe bedongen arbeid geworden. De kantonrechter weegt daarvoor mee dat werknemer deze werkzaamheden een lange periode aaneengesloten heeft verricht zonder langdurige uitval. De verzochte uitbetaling van het loon vermeerderd met de wettelijke rente wordt toegekend, met uitzondering van de verzochte emolumenten. Werknemer heeft namelijk niet onderbouwd waar deze overige emolumenten op zien. Wel moet de door de werkgeefster betaalde aanvulling op de WIA-uitkering conform de cao in mindering worden gebracht op het toewijsbare loon.
