Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 10 april 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:6758
Feiten
Werkneemster is op 10 juli 2017 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van huishoudelijke hulp met een loon van € 999,13 bruto per maand. Op 20 maart 2024 is werkneemster uitgevallen wegens ziekte. Op 16 oktober 2024 was zij vrijwilligster tijdens een toernooi bij de lokale voetbalvereniging. Op 21 oktober 2024 is werkneemster op staande voet ontslagen. In deze zaak verzoekt werkneemster om vernietiging van haar ontslag op staande voet. Werkgeefster stelt echter dat werkneemster niet-ontvankelijk is, omdat zij het verzoek na het verstrijken van de vervaltermijn heeft ingediend. In een eerdere – ook nog lopende – zaak tegen [BV] heeft werkneemster ook om vernietiging van haar ontslag op staande voet verzocht. In die zaak stelt [BV] zich op het standpunt dat [BV] niet de juiste partij is, omdat werkneemster een arbeidsovereenkomst met werkgeefster zou hebben gesloten. Werkgeefster stelt zich eveneens op dat standpunt. [BV] en werkgeefster verwijzen in dat kader naar een op 16 oktober 2020 door werkneemster ondertekende arbeidsovereenkomst tussen haar en werkgeefster. Werkneemster betwist echter dat zij die arbeidsovereenkomst heeft ondertekend. In een beschikking in de zaak tussen werkneemster en [BV] (op dezelfde dag gegeven) heeft de kantonrechter overwogen dat hij het voornemen heeft om een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar de vraag of werkneemster de arbeidsovereenkomst met werkgeefster heeft ondertekend.
Oordeel
De kantonrechter houdt de behandeling van onderhavig verzoek van werkneemster tegen werkgeefster aan totdat partijen zich in de zaak tussen werkneemster en [BV] hebben uitgelaten over het voornemen van de kantonrechter en als er een deskundigenonderzoek wordt bevolen totdat het betreffende onderzoek is afgerond. (De uitkomst van) dat deskundigenonderzoek kan immers ook van belang zijn voor de beoordeling van onderhavige zaak. Daarom zullen alle stukken die in het kader van het (voornemen tot het bevelen van het) deskundigenonderzoek worden ingediend in de zaak van werkneemster tegen [BV] ook geacht worden onderdeel uit te maken van het procesdossier in de zaak van werkneemster tegen werkgeefster. Dat sluit ook aan bij de gelijktijdige en gezamenlijke mondelinge behandeling die in beide procedures heeft plaatsgevonden. Als [BV] slaagt in het bewijs dat werkneemster de arbeidsovereenkomst met werkgeefster heeft ondertekend, zal het uitgangspunt zijn dat werkneemster met ingang van 5 oktober 2020 in dienst is bij werkgeefster. Werkgeefster stelt zich echter op het standpunt dat werkneemster dan (ook) niet-ontvankelijk is in haar verzoek tegen werkgeefster wegens het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:686a BW. Zonder daarmee voortuit te willen lopen op de uiteindelijke beslissing wil de kantonrechter partijen ten aanzien daarvan meegeven dat niet uitgesloten kan worden dat het beroep van werkgeefster op de vervaltermijn zal worden verworpen, indien geoordeeld wordt dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
