Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 1 oktober 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5985
Feiten
Werknemer was sinds 1 februari 2019 in dienst bij werkgeefster tegen een loon van € 2.315,22 bruto per maand. Op 6 mei 2025 is werknemer op staande voet ontslagen. Op grond van een zorgvuldig uitgevoerd intern onderzoek is vastgesteld dat werknemer zich op zaterdag 3 mei 2025 schuldig heeft gemaakt aan ongewenste fysieke toenadering jegens een collega, namelijk door zonder toestemming aan haar borsten te zitten. Werknemer verzoekt een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, met veroordeling van werkgeefster tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding en billijke vergoeding. Werknemer stelt dat er geen sprake van een dringende reden, dat die reden niet onverwijld is meegedeeld en werkgeefster de arbeidsovereenkomst niet onverwijld heeft opgezegd.
Oordeel
Volgens werkgeefster – op wie de stelplicht en de bewijslast rusten ter zake van het feitelijk gebeuren dat zij als dringende reden heeft opgegeven – is voldoende aannemelijk geworden dat werknemer aan de borsten van de collega heeft gezeten, nu hij dit heeft erkend, niet alleen in het gesprek op 6 mei 2025, maar ook in een WhatsApp-gesprek met een andere collega. Daarnaast heeft werkgeefster een video-opname in het geding gebracht, waarop te zien is dat werknemer de collega van achteren benadert, zijn armen om haar heen slaat en zij korte tijd later verontwaardigd reageert en wegloopt. Van het gesprek op 6 mei 2024 is een audio-opname in het geding gebracht. In het verweerschrift is een deel van het gesprek getranscribeerd. Volgens werknemer kan aan zijn antwoorden tijdens het gesprek op 6 mei 2025 geen enkele waarde worden gehecht. Voor zover al aangenomen zou worden dat werknemer waar hij diverse keren met “ja” heeft geantwoord dat niet zo heeft bedoeld (waarmee zijn wil niet zou overeenstemmen met zijn verklaring, artikel 3:33 BW) geldt dat werkgeefster er naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen (artikel 3:35 BW) dat zijn “ja” wel degelijk een “ja” was. Voor zover de stellingen van werknemer (mede) begrepen moeten worden als een beroep op vernietigbaarheid van zijn verklaring (een eenzijdige rechtshandeling) wegens een wilsgebrek wordt als volgt overwogen. Bij een wilsgebrek stemmen weliswaar wil en verklaring overeen (er is voldaan aan artikel 3:33), maar is de, inderdaad aanwezige, wil van de handelende persoon op onregelmatige wijze tot stand gekomen. Artikel 3:44 lid 1 BW bepaalt dat een rechtshandeling vernietigbaar is wanneer deze door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer onvoldoende gesteld om deze kenbaarheid aan te kunnen nemen. De kantonrechter is van oordeel dat het ongevraagd aan de borsten van een collega zitten naar objectieve maatstaven als grensoverschrijdend heeft te gelden. De stelling van werknemer dat hij niet bekend is met de door werkgeefster overgelegde gedragscode (waarin is opgenomen dat ongewenste seksuele gedragingen, waaronder fysieke aanrakingen van seksuele aard verboden zijn en direct kunnen leiden tot maatregelen, waaronder ontslag) baat hem niet. Ook zonder bekendheid met een dergelijke code had hij moeten begrijpen dat zijn gedrag ontoelaatbaar was. Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet onverwijld gegeven, nu werkgeefster met de nodige voortvarendheid heeft gehandeld bij het instellen van onderzoek naar aanleiding van de melding van [naam 1] en direct na het gesprek met werknemer is overgegaan tot het ontslag. Ook is er sprake van een onverwijlde mededeling omdat de dringende reden (het aan de borsten zitten) immers bij de opzegging op 6 mei 2025 is meegedeeld, niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk (met de hem overhandigde brief). De verzoeken van werknemer worden afgewezen.
