Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 18 juli 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:3639
Vanwege ernstig verwijtbaar handelen van werkgeefster zijn de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar.

Feiten

In de tussenbeschikking van 1 juli 2025 (ECLI:NL:RBMNE:2025:3637) zijn werknemer en werkgeefster in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van de daadwerkelijke buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand die werknemer heeft gemaakt. Daarnaast hebben partijen zich mogen uitlaten over de hoogte van de transitievergoeding. Die beide punten worden in deze beschikking beoordeeld.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter heeft in de tussenbeschikking geoordeeld dat werkgeefster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn op grond van artikel 6:96 BW in combinatie met artikel 7:611 BW. Werkgeefster meent dat de kantonrechter buiten de rechtsstrijd zou zijn getreden door deze kosten op grond van artikel 7:611 BW voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De kantonrechter is dit niet met werkgeefster eens. De rechter hoort namelijk een zaak te onderzoeken en beslissen op de feitelijke grondslag die partijen aandragen (art. 24 lid 1 Rv). Dat betekent dat de rechter ruimte heeft voor een actieve opstelling en de bevoegdheid heeft om het partijdebat bij te sturen. Binnen het door partijen gegeven feitelijke kader moet de rechter de rechtsgronden ook aanvullen. Artikel 7:611 BW sluit aan bij de feitelijke grondslag die werknemer in zijn verweerschrift noemt, namelijk dat werkgeefster gehandeld heeft in strijd met haar zorgplicht, waardoor hij genoodzaakt was fundamenteel verweer te voeren gedurende een zeer bewerkelijk (re-integratie)traject. Werknemer heeft in zijn akte verzocht om een bedrag van € 39.026,06 inclusief btw toe te wijzen aan buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand. De strekking van het verweer van werkgeefster is dat werknemer onnodig kosten voor rechtsbijstand zou hebben gemaakt gedurende het re-integratietraject. Dat is de kantonrechter niet met werkgeefster eens en hij verwijst daarvoor naar de overwegingen in de tussenbeschikking waaruit blijkt dat werkgeefster in dit traject ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, te beginnen met het beleid dat werkgeefster voert en waardoor het conflict is ontstaan. Werknemer is juist door het ernstig verwijtbaar handelen van werkgeefster genoodzaakt geweest juridische rechtsbijstand in te schakelen. Daar had hij alle aanleiding voor. Wel is de kantonrechter het met werkgeefster eens dat het bedrag dat werknemer vraagt om toe te wijzen (fors) gematigd moet worden. Zo heeft werkgeefster erop gewezen dat werknemer meerdere gemachtigden heeft ingeschakeld, deels ook overlappend en dat daardoor een dubbeling in de kosten is ontstaan. Dat is een terecht punt. Daar komt ook bij dat de facturen van kantoor X niet gespecificeerd zijn. Die kosten zijn dus in elk geval onvoldoende onderbouwd, omdat niet is vast te stellen waar die kosten op zien. Ook de facturen van kantoor Y bevatten regelmatig algemeenheden, zodat niet kan worden beoordeeld of deze in rekening gebrachte tijd redelijk is geweest. Verder is de kantonrechter het met werkgeefster eens dat een deel van de gefactureerde bedragen ziet op de voorbereiding van deze procedure, terwijl daarvoor, zoals ook in de tussenbeschikking is beoordeeld, het forfaitaire tarief geldt, dat zal worden toegewezen. Alle factoren in aanmerking nemend vindt de kantonrechter het redelijk aan werknemer een bedrag van € 15.000 inclusief btw toe te wijzen aan buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand.