Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 11 juni 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:6912
Feiten
Werknemer is sinds maart 2007 werkzaam als senior operator bij werkgeefster, eerst als uitzendkracht en vanaf 1 januari 2008 als werknemer. Op 22 oktober 2019 is werknemer ziek gemeld. Nadien heeft hij tijdelijk nog werkzaamheden in het magazijn verricht, totdat hij in april 2020 volledig is uitgevallen. Op 18 augustus 2020 heeft een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat er bij werkgeefster geen passende werkzaamheden voor werknemer waren en dat het tweedespoortraject diende te worden ingezet. Per 12 mei 2020 is re-integratie in het tweede spoor gestart. Werknemer heeft in juli 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV in oktober 2021 geoordeeld dat werkgeefster niet genoeg heeft gedaan om werknemer te laten re-integreren en is een loonsanctie opgelegd. De loonsanctie is op verzoek van werkgeefster bekort tot en met 24 juli 2022. Werknemer heeft met ingang van 25 juli 2022 recht op een WIA-uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43,64%. Op 10 november 2022 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat niet te verwachten valt dat er in de komende 26 weken herstel zou optreden, voldoende om gelijk weer werk bij de eigen of een andere werkgever te doen. Ook aangepast eigen werk bij werkgeefster werd niet als een optie gezien. Op verzoek van werknemer is een second opinion uitgevoerd door een andere bedrijfsarts, die concludeerde dat werknemer met uitzondering van een enkele zware taak zijn voormalige werk weer duurzaam zou kunnen hervatten. Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft in augustus 2023 geoordeeld dat de verwachting was dat werknemer in de daaropvolgende 26 weken verder zou herstellen en al hersteld was voor de eigen arbeid in aangepaste vorm. In september 2023 heeft het UWV de door werkgeefster gevraagde toestemming om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen geweigerd. Werkgeefster verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Niet in geschil is dat werknemer door ziekte of gebreken zijn eigen werk als senior operator niet meer volledig kan verrichten en dat hij niet binnen 26 weken kan herstellen voor het eigen werk. Tussen partijen is wel in geschil of werknemer binnen 26 weken (te rekenen vanaf de datum beslissing op de ontslagaanvraag van het UWV) zijn eigen werk in aangepaste vorm kan verrichten.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de in deze procedure opgemaakte arbeidskundige rapportage volgt dat van werkgeefster in redelijkheid niet kan worden gevergd de functie van senior operator aan de beperkingen van werknemer aan te passen. Werknemer wordt op basis van de arbeidskundige rapportage op alle taakonderdelen ongeschikt geacht, nu binnen het gehele productieproces sprake is van een forse fysieke belasting. Ook kan op basis van het rapport worden geconcludeerd dat werkgeefster al de nodige maatregelen heeft genomen om de fysieke belasting van haar werknemers zo veel mogelijk te beperken en dat zij zich daartoe optimaal heeft ingespannen. Wanneer voor werknemer alleen de lichtere onderdelen uit het werk gehaald zouden worden, zou dit voor een onevenredige verzwaring van de werklast voor de overige leden van het team zorgen. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de bedongen arbeid ook niet in aangepaste vorm door werknemer kan worden verricht. Voor werknemer zijn er geen mogelijkheden voor herplaatsing in passend werk bij werkgeefster aanwezig. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst volgt, onder toekenning van de transitievergoeding van € 27.061,88 bruto. Voor toekenning van een billijke vergoeding bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding.
