Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 28 augustus 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:9851
Feiten
Werknemer is op 17 januari 2025 in dienst getreden bij Carrier op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar. Op 11 maart 2025 heeft werknemer zich arbeidsongeschikt gemeld. Op 25 maart en 16 april 2025 heeft Carrier werknemer uitgenodigd voor een gesprek. Op 27 april 2025 heeft (de gemachtigde van) werknemer aan Carrier geschreven dat werknemer op dit moment geen gesprek aan kan en wordt het verzoek om mediation te beginnen gedaan. Carrier reageert op 6 april 2025 dat werknemer binnenkort wordt opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts en dat hij verplicht is om hieraan mee te werken. Ook wordt gezegd dat zij de beschuldigingen over vermeende pesterijen en discriminatie niet herkent en niet kan plaatsen. Op 19 mei 2025 geeft de bedrijfsarts in zijn terugkoppeling aan dat hij partijen adviseert om met elkaar in gesprek te gaan. Op 5 juni 2025 nodigt de vertrouwenspersoon van Carrier werknemer uit voor een gesprek. Hierop reageert werknemer niet. Hij wordt vervolgens opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 1 juli 2025, waarbij wordt gewaarschuwd dat hij, als hij niet verschijnt, een loonstop opgelegd zal krijgen. Op 1 juli 2025 heeft een gesprek plaatsgevonden. Op 7 juli 2025 heeft Carrier werknemer uitgenodigd voor een gesprek op 9 juli over werkafspraken voor een duurzame terugkeer en aangegeven dat dit niet vrijblijvend is. Als werknemer niet meewerkt aan dit verzoek zal zijn recht op doorbetaling van zijn salaris vervallen. Op 9 juli 2025 heeft Carrier een loonstop aan werknemer opgelegd. Werknemer verzoekt om deze loonstop op te heffen en het achterstallige loon aan hem te betalen. Hij legt aan de vordering ten grondslag dat Carrier ten onrechte een loonstop heeft opgelegd. Het voeren van een gesprek over een duurzame terugkeer naar het werk kan in de gegeven omstandigheden niet als een redelijk re-integratievoorschrift worden beschouwd.
Oordeel
De loonstop is in dit geval niet terecht opgelegd. Vast staat dat de bedrijfsarts op 19 mei 2025 heeft geoordeeld dat werknemer op dat moment niet belastbaar was voor werk. Wel was volgens de bedrijfsarts op korte termijn een fundamenteel gesprek over de werkgerelateerde problematiek noodzakelijk. Partijen verschillen van mening over welke problematiek de bedrijfsarts daarmee bedoelde. De kantonrechter is van oordeel dat Carrier in ieder geval ná het gesprek van 1 juli 2025 had moeten begrijpen dat werknemer discriminatie en pesterijen op het werk ervaarde en dat dit (ook) besproken moest worden voordat (eventuele) re-integratie mogelijk zou zijn. In de uitnodiging voor het gesprek van 9 juli 2025 staat dat dit gesprek gericht zou zijn op het maken van werkafspraken om werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten. Werknemer was op dat moment echter nog altijd volledig arbeidsongeschikt; ‘passende arbeid’ was dus nog niet aan de orde. Hoewel Carrier ter zitting heeft verklaard dat zij het in het gesprek van 9 juli 2025 óók over de werkgerelateerde problematiek wilde hebben, blijkt dit niet uit de uitnodiging. Integendeel, in die e-mail schrijft Carrier dat zij de gestelde discriminatie en pesterijen niet herkent en dat het feit dat werknemer zijn stellingen in het gesprek van 1 juli 2025 niet had geconcretiseerd meebracht dat er niets verder te onderzoeken viel. Dit leidt tot de (voorlopige) conclusie dat het niet van werknemer gevergd kon worden om reeds op 9 juli 2025 een gesprek over een duurzame terugkeer naar het werk te voeren. Gelet op het vorenstaande acht de kantonrechter het voorshands voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de verplichting om op het gesprek van 9 juli 2025 te verschijnen géén redelijk voorschrift was. Carrier is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook ten onrechte tot een loonstop overgegaan.