Rechtspraak
Feiten
Werknemer was tot 1 april 2020 werkzaam bij werkgeefster. In zijn tijd bij werkgeefster heeft hij deelgenomen aan het zogenaamde Performance Share Plan (hierna: PSP-plan). Op basis van het PSP-plan zijn aan werknemer optierechten op aandelen toegekend die hij onder andere in 2019 en 2020 heeft uitgeoefend. Over het voordeel dat werknemer hierdoor heeft verkregen, heeft hij geen inkomstenbelasting aan de Belastingdienst betaald. Op 24 mei 2024 heeft de Belastingdienst ten aanzien van dit voordeel een naheffingsaanslag opgelegd aan werkgeefster. werkgeefster heeft de naheffingsaanslag voldaan en wil het bedrag daarvan in deze procedure verhalen op werknemer. Werknemer voert het verweer dat het in strijd is met goed werkgeverschap om het bedrag van de naheffingsaanslag van hem terug te vorderen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. In een arrest van 4 februari 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de inhoudingsplichtige werkgever op basis van de fiscale wetgeving het recht heeft om bij hem nageheven loonbelasting te verhalen op de belastingplichtige werknemer. Dat is alleen anders als de naheffing bij de inhoudingsplichtige plaatsvindt door eindheffing. Aan dit verhaalsrecht ligt ten grondslag dat uit het stelsel van de Wet op de loonbelasting volgt dat in gevallen waarin loonbelasting – anders dan door eindheffing – wordt nageheven van de inhoudingsplichtige, de werknemer op wiens loon die belasting ziet daarvan de belastingplichtige is. Het verhaal door de inhoudingsplichtige van de nageheven loonbelasting strekt ertoe dat de werknemer deze belasting alsnog als belastingplichtige draagt, op gelijke wijze als in gevallen waarin die belasting in overeenstemming met de wet is ingehouden. De verhaalschuld wordt daarom aangemerkt als een eigen, uit de belastingwet voortvloeiende verplichting van de werknemer. Het verweer van werknemer dat de eisen van goed werkgeverschap zich verzetten tegen toewijzing van de vordering slaagt niet. Werknemer heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslag het gevolg is van eigen foutief handelen door werkgeefster. Volgens hem heeft werkgeefster verzuimd om destijds te voldoen aan haar wettelijke verplichting om op de juiste manier loonbelasting in te houden. Als die inhoudingen hadden plaatsgevonden, dan zou werknemer nu niet worden geconfronteerd met een verhaalbare naheffingsaanslag. Werknemer wijst er ook op dat werkgeefster hem niet heeft betrokken in het contact met de Belastingdienst, werkgeefster al in 2021 wist dat zij ten onrechte geen loonbelasting had ingehouden over de beloningen uit het PSP-plan en werknemer daarover toen niet heeft geïnformeerd; en werkgeefster traag heeft gehandeld. Het uitgangspunt is dat de werknemer de loonbelasting dient te dragen. Hij is immers de belastingplichtige. Normaliter draagt de werknemer die belasting doordat de werkgever de belasting inhoudt op het loon en afdraagt aan de Belastingdienst. Maar het uitgangspunt blijft ook gelden als de werkgever die inhouding niet heeft gedaan, terwijl hij daartoe wel verplicht was. Er zijn geen omstandigheden vastgesteld die maken dat de eisen van goed werkgeverschap zich verzetten tegen toewijzing van de vordering van werkgeefster voor het deel dat ziet op de nageheven loonbelasting. Werknemer wordt ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente. Voor verhaal van de heffingsrechte ontbreekt een rechtsgrond. Werknemer wordt in de proceskosten veroordeeld.
