Naar boven ↑

Rechtspraak

CWT Global B.V./werkneemster
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 28 augustus 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:8647
Ontbinding op de g-grond. Het beroep van werkneemster op de Wet bescherming klokkenluiders faalt.

Feiten

Werkneemster is per 4 juli 2006 in dienst getreden bij CWT Global B.V. (hierna: CWT) in de functie van Global accounts receivable director. In haar functie moet werkneemster nauw samenwerken met de leden van de afdeling boekhouding. Na een gesprek tussen werkneemster en haar leidinggevende waarin de leidinggevende te kennen had gegeven dat er klachten waren ontvangen over werkneemster vanuit de afdeling boekhouding, hebben er verschillende gesprekken plaatsgevonden. Werkneemster heeft op haar beurt ook een klacht ingediend. Uiteindelijk heeft de HR-manager mediation met werkneemster voorgesteld. Werkneemster heeft vervolgens enkele e-mails met verwijten naar de HR-manager gestuurd. CWT verzoekt de arbeidsovereenkomst met werkneemster per de eerst mogelijke datum te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen, subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, meer subsidiair vanwege andere omstandigheden en uiterst subsidiair vanwege de cumulatiegrond. CWT heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd - kort weergegeven - dat werkneemster sinds begin 2024 onacceptabel gedrag heeft vertoond jegens collega’s, hetgeen zich uit in haar manier van communiceren. In dit gedrag heeft werkneemster volhard, ondanks dat zij hierop door CWT is aangesproken. Het gedrag van werkneemster is volgens CWT nadien verergerd. Daarnaast heeft CWT driemaal mediation aangeboden, maar werkneemster weigert hieraan mee te werken. Omdat werkneemster niet bereid is tot mediation en haar wijze van communicatie niet wil aanpakken, belast werkneemster de gehele organisatie en is sprake van een onoverbrugbare vertrouwensbreuk. Werkneemster verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. 

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu niet is gebleken dat werkneemster een interne of externe melding van misstanden heeft gedaan zoals bedoeld in de Wbk, kan werkneemster geen beroep doen op de benadelingsbescherming van de Wbk en kan het ontbindingsverzoek van CWT worden behandeld. Dat werkneemster verwijtbaar heeft gehandeld  is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende komen vast te staan. Voorop staat dat CWT niet heeft bestreden dat werkneemster inhoudelijk goed of naar behoren functioneerde, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Als onderdeel van haar functie had werkneemster de taak om de problemen met betrekking tot te laat betalende klanten te identificeren en oplossingen te implementeren om versnelde betalingen te garanderen. Om de door werkneemster voorgestelde oplossingen te implementeren was medewerking van de afdeling boekhouding nodig en werkneemster ervoer kennelijk de nodige tegenwerking op dat punt. Hoe reëel die tegenwerking was, laat zich niet gemakkelijk vaststellen. Partijen hebben dat debat amper gevoerd. In ieder geval kan het CWT niet zijn ontgaan dat de frustratie bij werkneemster alsmaar verder opliep, met uiteindelijk escalatie tot gevolg. Het is niet onaannemelijk dat CWT beter met deze situatie had kunnen omgaan door in een vroeg stadium de kwestie inhoudelijk met werkneemster te bespreken en er langs die weg - mogelijk - de angel uit te halen. Uit de door partijen ingebrachte stukken volgt evident dat sprake is geweest van een vergaande escalatie in de communicatie aan de kant van werkneemster. Haar uitlatingen aan het adres van de HR-manager en de operations director zijn - voor iemand in de functie van director - onprofessioneel, onbehoorlijk en gaan fatsoensnormen te buiten. Op in ieder geval twee niet betwiste voorstellen van mediation van CWT is werkneemster niet ingegaan. Uit een en ander volgt dat tussen partijen sprake is van een ernstige, diepgaande en onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie. Dat is de kantonrechter ook op de zitting eens te meer gebleken. Herplaatsing binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede. De verzoeken van werkneemster worden afgewezen. Werkneemster wordt in de proceskosten veroordeeld.