Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 29 augustus 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:10936
Feiten
Werknemer is per 1998 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van, laatstelijk, CFO. Hij is op 19 februari 2025 op staande voet ontslagen. De reden daarvoor is dat hij volgens werkgeefster in 2015 een overeenkomst heeft gefabriceerd en geantedateerd en die naar de Belastingdienst heeft laten sturen en later ook naar de nieuwe eigenaar van werkgeefster. Werkgeefster heeft voor de Sri Lankese overheid een ziekenhuis gebouwd. In 2015 heeft de Belastingdienst vragen gesteld over betalingen in verband met de bouw van het ziekenhuis. Zij heeft toegelicht dat zij zich specifiek afvraagt of dit geld niet is besteed aan omkoping. In dat geval kunnen deze betalingen namelijk niet worden afgetrokken van de winst. Een externe projectdirecteur die voor werkgeefster werkte, heeft vervolgens een conceptcontract opgesteld. Werknemer heeft dat contract tekstueel aangepast, waardoor dit contract de indruk wekt dat het voorafgaand aan het sluiten van het contract met de Sri Lankaanse overheid is opgesteld. In september 2024 is de FIOD binnengevallen bij werkgeefster. Onder andere werkgeefster en werknemer worden verdacht van omkoping, valsheid in geschrift en het doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangifte. Op 19 februari 2025 heeft werkgeefster een brief gestuurd aan werknemer. Ze heeft hem daarin op staande voet ontslagen, tenzij hij op 21 februari 2025 een bevredigende verklaring zou geven voor de manier waarop het contract in 2015 tot stand is gekomen. Werknemer legt zich neer bij het ontslag en vraagt om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding voor onregelmatige opzegging. De reden daarvan is dat het ontslag volgens hem ongeldig is. Werkgeefster vindt dat alle verzoeken van werknemer moeten worden afgewezen en vraagt zelf om een schadevergoeding. Ook wil zij dat werknemer wordt veroordeeld om bedrijfseigendommen terug te geven.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter concludeert dat het werknemer kan worden verweten dat hij in 2015 een overeenkomst heeft vervalst en deze heeft doorgestuurd naar de Belastingdienst. Hij heeft daarmee de Belastingdienst op het verkeerde been gezet wat betreft de aard van het bedrag van € 11.175.000. Door zo te handelen heeft hij in de eerste plaats grote risico’s genomen voor werkgeefster. Er is risico op fiscale naheffingen en boetes en op reputatieschade. Verder is het goed voor te stellen dat werkgeefster hierdoor het vertrouwen in werknemer is verloren. Zij kan niet meer blind vertrouwen op de uitlatingen van werknemer en het is voor haar moeilijk na te gaan of hij vaker soortgelijke dingen heeft gedaan. Verder weegt voor de kantonrechter zwaar dat er door eigen handelen van werknemer ernstige twijfel is gerezen over zijn betrouwbaarheid als CFO. Als financieel eindverantwoordelijke voor de onderneming mag van hem een hoog niveau van integriteit worden verwacht. Vanuit zijn voorbeeldfunctie moet hij immers ondergeschikten kunnen aanspreken op hun handelen. Doordat hij hierin verzeild is geraakt is het onhoudbaar om hem in dienst te houden. Werknemer kan nu namelijk niet meer op een geloofwaardige manier anderen aanspreken op hun fouten. De persoonlijke omstandigheden van werknemer zijn van onvoldoende gewicht. Dat werknemer de overeenkomst naar een belastingadviseur heeft gestuurd vormt naar het oordeel van de kantonrechter dus op zichzelf een dringende reden. Wat het betekent dat hij deze overeenkomst later ook naar de nieuwe eigenaar van werkgeefster heeft gestuurd kan daarom in het midden blijven. Werknemer wordt veroordeeld tot het betalen van de gefixeerde schadevergoeding. Werknemer moet verder de bedrijfseigendommen teruggeven, maar mag wel een kopie van de gegevens die op de laptop en telefoon staan houden. Hij wil in de data ontlastende informatie voor hemzelf vinden gelet op het lopende onderzoek van de FIOD. Dat betoog kan de kantonrechter volgen. Werknemer wordt in de proceskosten veroordeeld.
