Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 2 september 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:2280
Feiten
Tien werknemers zijn werkzaam als internationaal vrachtwagenchauffeur bij Van den Bosch Transport Kft, een Hongaarse zusteronderneming van het Nederlandse bedrijf Van den Bosch Transporten B.V. Van den Bosch Transporten B.V. is lid van de Vereniging Goederenvervoer Nederland, die met FNV de cao Goederenvervoer heeft gesloten. Deze cao heeft een looptijd tot en met 31 december 2013 en is niet algemeen verbindend verklaard. De cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur mobiele kranen (hierna: cao Beroepsgoederenvervoer) is met ingang van 31 januari 2013 tot en met 31 december 2013 algemeen verbindend verklaard. De arbeidsovereenkomsten tussen werknemers en Van den Bosch Kft bevatten geen rechtskeuze. De basisarbeidsvoorwaarden uit de cao Beroepsgoederenvervoer worden niet op werknemers toegepast en evenmin de financiële arbeidsvoorwaarden van het Nederlandse arbeidsrecht. Werknemers hebben in november 2013 aanspraak gemaakt op betaling van loon conform voornoemde cao’s. Kort daarna heeft Van den Bosch Kft werknemers bericht dat zij tot en met 24 februari 2014 niet meer zullen worden opgeroepen. Bij brief van 11 februari 2014 heeft Van den Bosch Kft het dienstverband met werknemers met onmiddellijke ingang beëindigd. In deze procedure vorderen werknemers veroordeling van Van den Bosch Kft tot betaling aan werknemers van achterstallige salarissen. Zij hebben daaraan ten grondslag gelegd dat Van den Bosch Kft gehouden is Nederlandse arbeidsvoorwaarden toe te passen.
Voorgaande procedures
De kantonrechter heeft in haar tussenvonnis overwogen dat – ongeacht welk recht op de arbeidsovereenkomsten van toepassing is – op grond van de Detacheringsrichtlijn de basisarbeidsvoorwaarden die in het land van detachering gelden op grond van de wet of algemeen verbindend verklaarde cao, van toepassing zijn indien deze voor de werknemer gunstiger zijn (zie AR 2015-0023). Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft voornoemd tussenvonnis vernietigd. Naar het oordeel van het hof is Hongaars recht van toepassing op de arbeidsovereenkomsten, zijnde het recht van het gewoonlijke werkland van werknemers, althans het land waarmee de arbeidsovereenkomsten het nauwst verbonden zijn. Verder oordeelde het hof dat de Detacheringsrichtlijn niet van toepassing is (zie AR 2017-0572). De Hoge Raad heeft voornoemd arrest van het hof vernietigd, omdat het hof heeft verzuimd alle gezichtspunten van het Hof van Justitie EU te betrekken bij het vaststellen van het gewoonlijke werkland. Ook het oordeel van het hof dat Hongarije het land is waarmee de arbeidsovereenkomsten nauwer verbonden zijn, geeft naar het oordeel van de Hoge Raad blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onvoldoende gemotiveerd (zie AR 2018-1321). Na verwijzing heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden het tussenvonnis van de kantonrechter bekrachtigd onder aanpassing van gronden. Volgens het hof is het Nederlandse recht van toepassing, omdat Nederland als gewoonlijk werkland in de zin van artikel 6 lid 2 EVO dan wel artikel 8 lid 2 Rome I moet worden aangemerkt (zie AR 2021-0963). De Hoge Raad heeft vervolgens dit arrest vernietigd, omdat het hof bij het oordeel dat Nederland als het gewoonlijke werkland moet worden aangemerkt heeft miskend dat niet van belang is vanuit welke plaats de werkgever de instructies voor de transportopdrachten verstrekte of vanuit welke plaats de werkgever het werk organiseerde, maar dat het aankomt op de plaats waar de chauffeurs de instructies voor hun opdrachten ontvingen en waar zij hun werk organiseerden. De zaak is verwezen naar het Hof Amsterdam.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Partijen hebben in de arbeidsovereenkomst geen uitdrukkelijke keuze gemaakt voor de toepassing van een bepaald recht. In het kader van het vaststellen van het gewoonlijke werkland wijzen twee ‘met name’-criteria (zijnde het land van de plaats van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht en waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden) op Nederland, een ‘overig’ criterium op Hongarije (zijnde het land van de plaats waar de werknemer na zijn opdrachten terugkeert). De twee ‘met name’-criteria wegen aanmerkelijk zwaarder dan het ene ‘overig’-criterium. Het hof oordeelt derhalve dat Nederland als het gewoonlijke werkland moet worden aangemerkt. De vraag is vervolgens of er sprake is van een geheel van omstandigheden waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band met een ander land heeft. De Hoge Raad heeft in dat verband geoordeeld dat het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest heeft miskend dat reeds de omstandigheid dat in een bepaald land belastingen en sociale premies worden afgedragen, als zodanig van belang is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een nauwere band met een ander land dan het gewoonlijke werkland. Dit zou kunnen betekenen dat de nauwere band wijst op Hongarije. Het hof vraagt zich af of een dergelijke ‘verabsolutering’ van de verzekeringsplicht als allesbepalende factor wel aansluit bij de doelstelling van de kennelijk nauwere band-exceptie. In het Schlecker-arrest was immers sprake van een atypische situatie. Daar werden sociale premies bewust in een ander land betaald. Voor internationale chauffeurs geldt artikel 13 Coördinatieverordening: als zij niet substantieel in hun woonland werken, is de vestigingsplaats van de werkgever bepalend voor de verzekeringsplicht, zijnde Hongarije. Het hof vraagt zich af hoe de verabsolutering van de verzekeringsplicht door de Hoge Raad zich verhoudt tot de passende bescherming van de werknemer als sociaal-economisch zwakkere partij, temeer nu de keuze voor aansluiting bij het Hongaarse stelsel eenzijdig door Van den Bosch Kft is opgelegd.
Het hof verzoekt het HvJ EU derhalve uitspraak te doen met betrekking tot de volgende prejudiciële vragen:
(1) Kunnen bij de vaststelling van de kennelijk nauwere band de Schlecker-criteria (en dan met name het criterium van het land waar de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt en het land waar hij is aangesloten bij de sociale zekerheid) onverkort worden toegepast in het internationale wegtransport?
(2) Welke factoren kunnen in het internationale wegtransport naast, of in plaats van, de Schlecker-criteria nog meer (of vooral) van belang zijn?
(3) In hoeverre is hierbij van belang dat de aansluiting bij de socialebeschermingsregelingen niet in onderlinge overeenstemming tussen partijen is gebeurd, maar een eenzijdige keuze door Van den Bosch Kft was, dan wel als gevolg van door haar gemaakte keuzes aan werknemers is opgelegd?
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.