Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 2 september 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:2289
Feiten
Werknemer is in dienst geweest van werkgeefster en haar rechtsvoorgangster van 15 oktober 1986 tot 1 november 2020. Tijdens dit dienstverband is voor werknemer geen pensioenverzekering gesloten. Partijen verschillen ten aanzien van die pensioenverzekering van mening over de feitelijke gang van zaken en over de wederzijdse rechten en verplichtingen. Werknemer maakt aanspraak op schadevergoeding wegens ten onrechte misgelopen pensioeninkomsten. Tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2024 is tussen partijen een minnelijke regeling tot stand gekomen met betrekking tot de wijze waarop de aanspraken van werknemer zullen worden afgewikkeld. Die minnelijke regeling is opgenomen in een verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van genoemde datum. Partijen hebben nadien geen overeenstemming bereikt over de tenuitvoerlegging van de minnelijke regeling. De kantonrechter heeft in eerste aanleg werkgeefster veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan werknemer, nader op te maken bij staat. Werkgeefster heeft hoger beroep ingesteld.
Feiten
Het hof oordeelt als volgt. De overeenstemming tussen partijen hield in dat – op kosten van werknemer – een deskundige de hoogte van de door werknemer misgelopen (netto)pensioeninkomsten zou berekenen, waarbij partijen op voorhand als ondergrens € 40.000 en als bovengrens € 60.000 netto zijn overeengekomen. Werkgeefster heeft zich verbonden de door de deskundige vastgestelde nettoschadevergoeding aan werknemer te zullen voldoen. De deskundige heeft volgens opgave van beide partijen de nettopensioenschade van werknemer berekend op € 60.000. Werkgeefster heeft zich met dit bedrag akkoord verklaard. Tussen partijen is bij de verdere uitvoering van de in het proces-verbaal van 7 februari 2024 vastgelegde vaststellingsovereenkomst een verschil van mening ontstaan, waardoor er nog niets is betaald en de behandeling bij het hof op verzoek van werknemer is heropend. Het hof is op basis van het verkorte proces-verbaal niet langer gehouden om op de onderliggende rechtsvragen en de daarover aangevoerde grieven te beslissen, omdat partijen in de door hen gesloten en ondertekende vaststellingsovereenkomst (opgenomen in het proces-verbaal) de grenzen van de uitkomst van deze procedure zelf hebben bepaald. Aangezien partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de benoeming van een deskundige en over de bandbreedte waarbinnen de deskundige de hoogte van de schade zou kunnen vaststellen en vervolgens deze hoogte op € 60.000 netto is vastgesteld, ziet het hof daarin voldoende gronden dat bedrag vast te stellen als de schadevergoeding die werkgeefster als nettoschadevergoeding aan werknemer dient te betalen. In die zin wordt werkgeefster veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst.