Naar boven ↑

Rechtspraak

eisers/werkgeefster
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 20 augustus 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:5748
De curator heeft de arbeidsovereenkomsten van eisers opgezegd. Eisers worden in kort geding niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.

Feiten

Eiser 1 is per 2 september 1996 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van banketbakker. Eiser 2 is per 3 oktober 2011 in dienst getreden bij werkgeefster eveneens in de functie van banketbakker. Werkgeefster werd op 14 januari 2025 in staat van failissement verklaard. De curator heeft bij brieven van 15 januari 2025 de arbeidsovereenkomsten met beide eisers opgezegd. Eiser 1 heeft in een brief van 29 januari 2025 aan gedaagden aanspraak gemaakt op betaling van het loon over die maand. Eiser 2 is thans werkzaam bij een andere banketbakker. Eiser 1 is nog werkzoekend en ontvangt een uitkering. Eisers vorderen primair, samengevat, betaling van loon over de periode van 1 november 2024 tot 1 mei 2025 en vervolgens vanaf die datum tot de dag dat ieders arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede om hen weer tot de werkplek toe te laten om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Subsidiair vorderen beiden een schadevergoeding. Aan hun vorderingen leggen eisers ten grondslag dat zij jaren geleden bij gedaagden in dienst zijn getreden. Er zou sprake zijn geweest van een overgang van onderneming maar daarvoor hebben zij nooit getekend. De vennootschap onder firma bestaat nog steeds.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Geoordeeld wordt dat het spoedeisende belang bij de gevraagde voorlopige voorziening ontbreekt. Eisers voeren aan dat zij weliswaar een inkomen hebben maar dat dit lager is dan het loon dat zij bij gedaagden verdienden. Bovendien willen zij graag weer de overeengekomen werkzaamheden verrichten, aldus eisers in hun dagvaarding. Ter zitting heeft eiser 1 desgevraagd verklaard dat hij een uitkering ontvangt en heeft eiser 2 verklaard dat hij ander betaald werk heeft. Niet gesteld of gebleken is dat een van beiden na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de curator financiële problemen heeft gekregen, zodanig dat een voorlopige voorziening zoals gevorderd noodzakelijk is om in het levensonderhoud te voorzien en schulden te voorkomen. Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over de enerzijds gestelde en anderzijds betwiste overgang van de onderneming. Daarbij hebben gedaagden onder andere gewezen op een door de kantonrechter te Tilburg op 9 juli 2025 gegeven tussenbeschikking in een nog lopende procedure van een (oud-)collega van eisers tegen gedaagden waarin eveneens de vraag aan de orde is of al dan niet sprake is geweest van een overgang van onderneming. Blijkens die beschikking heeft de kantonrechter aan gedaagden een bewijsopdracht gegeven. In het geval dat in de nu voorliggende voorzieningenprocedure wel zou worden geoordeeld dat eisers een spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben kan, gelet op die lopende bodemprocedure, de kantonrechter bezwaarlijk op het oordeel van zijn ambtgenoot vooruit lopen. In de door eisers subsidiair ingestelde vordering tot betaling van een schadevergoeding kunnen zij evenmin worden ontvangen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers verklaard dat die vordering is ingesteld voor het geval dat wordt geoordeeld dat wel sprake is geweest van een overgang van onderneming. Ook hierbij ontbreekt naar het oordeel van de kantonrechter een spoedeisend belang. Eisers worden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.