Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 17 juni 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:6602
Verzoek toekenning billijke vergoeding aan advocate afgewezen, nu haar tijdelijke contract correct is aangezegd en uit gesprekken met een advocaat-stagiaire niet kan worden afgeleid dat een aanbod of toezegging is gedaan over het aangaan van een vast contract.

Feiten

Werkgeefster is een advocatenkantoor. X is indirect enig bestuurder van werkgeefster. Werkneemster is sinds 3 januari 2022 in dienst bij werkgeefster. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar, die tweemaal met eenzelfde duur is verlengd. Op 23 juli 2024 heeft X een e-mail naar werkneemster gestuurd waarin hij afsluit met de opmerking: ‘Ik heb jou 14 dagen geleden al laten weten dat wij jouw arbeidsovereenkomst niet gaan verlengen’. In een whatsappbericht van 24 juli 2024 heeft een advocaat-stagiair bij werkgeefster aan werkneemster onder meer het volgende geschreven: ‘Naar wat ik begreep van X geef jij aan dat er toezeggingen zijn gedaan over je toekomst binnen werkgeefster en ik wil graag met je overleggen hoe we gewoon op een nette manier invulling kunnen geven aan deze toezeggingen. (…) Ik zou het zonde vinden als we je straks als collega moeten missen aangezien ik ook voor de langere termijn wel denk dat er een rol voor je is weggelegd bij ons kantoor (…)’. Op 26 juli 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen werkneemster en de advocaat-stagiair. Werkneemster heeft diezelfde dag na het gesprek een whatsappbericht naar de advocaat-stagiair gestuurd met onder meer de volgende inhoud: ‘Rectificatie, Bruto 5500 voor 4 dagen, Vast contract, 1 dag naar kantoor (…)’. Op 29 juli 2024 vraagt werkneemster in een whatsappbericht aan de advocaat-stagiair of hij haar wil informeren over ‘ons gesprek van afgelopen vrijdag’, omdat zij ‘graag duidelijkheid’ wil. In een brief van 3 september 2024 heeft werkgeefster aan werkneemster laten weten dat haar arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en dus eindigt met ingang van 3 januari 2025. Werkneemster verzoekt onder meer om toekenning van een billijke vergoeding van € 75.000 bruto. Zij stelt zich op het standpunt dat haar tijdelijke arbeidsovereenkomst is omgezet naar een vast dienstverband en dat de arbeidsovereenkomst vervolgens ten onrechte en niet rechtsgeldig is opgezegd.

Oordeel

Werkneemster stelt dat uit het gesprek tussen haar en de advocaat-stagiair en de whatsappberichten op 24 en 26 juli 2024 volgt dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. De kantonrechter volgt die stelling niet. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat werkgeefster in een e-mail van 23 juli 2024 al had laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Die mededeling was luid en duidelijk en afkomstig van werkgeefster zelf. In de tweede plaats kan uit het door werkneemster genoemde gesprek en de door haar genoemde whatsappberichten niet worden afgeleid dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan. Meer dan een uitnodiging om te overleggen over een mogelijke oplossing kan niet in die berichten worden gelezen en daaruit volgt in ieder geval geen aanbod of toezegging namens werkgeefster. Dat blijkt ook uit het whatsappbericht van werkneemster zelf van 29 juli 2024, omdat zij daarin om informatie en duidelijkheid vraagt, wat niet te rijmen is met de stelling dat al sprake zou zijn van een aanbod of toezegging. Bovendien blijkt nergens uit dat de advocaat-stagiair bevoegd was om namens werkgeefster afspraken te maken of toezeggingen te doen en dat werkneemster daarop mocht vertrouwen, in afwijking van de duidelijke mededeling van werkgeefster zelf in de e-mail van 23 juli 2024, die nog eens is bevestigd in de brief van 3 september 2024. De conclusie is dat er geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen en daartoe ook geen aanbod of toezegging is gedaan. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dus van rechtswege is geëindigd op 3 januari 2025. De brief van werkgeefster van 3 september 2024 moet daarom worden aangemerkt als een aanzegging en niet als een opzegging. Bij gebreke van een opzegging is er geen grondslag voor toekenning van de door werkneemster verzochte billijke vergoeding. Het verzoek wordt daarom afgewezen.