Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer c.s./VDL Nedcar B.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 13 augustus 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:7951
Aftoppingsregeling in sociaal plan levert geen verboden onderscheid naar leeftijd op. Toepassing standaardberekening zou ertoe leiden dat groot aantal oudere werknemers hoger inkomen zou hebben gekregen dan bij voortduren dienstverband tot AOW-leeftijd. Daarvoor is ontslagregeling niet bedoeld.

Feiten

Werknemer 1 is van 20 november 1978 tot en met 1 december 2023 bij VDL Nedcar B.V. (hierna: VDL) in dienst geweest. Werknemer 2 is van 19 maart 1984 tot en met 1 december 2023 bij VDL in dienst geweest. Beide werknemers waren werkzaam als production support. Het verlies van de enige opdrachtgever van VDL (te weten: BMW) per 1 maart 2024, heeft bij VDL geleid tot collectieve ontslagen van haar werknemers. Met de vakorganisaties FNV Metaal, De Unie en CNC Vakmensen is een sociaal plan overeengekomen. Hierin staat een vrijwillige vertrekregeling. Werknemers hebben gebruikgemaakt van deze vrijwillige vertrekregeling. Op 28 juli 2023 hebben zij een vaststellingsovereenkomst getekend, waarmee het dienstverband met ingang van 1 december 2023 is beëindigd. De vaststellingsovereenkomst bevat een beëindigingsvergoeding van respectievelijk € 69.001 en € 76.133 bruto. In het sociaal plan staat vermeld hoe de ontslagvergoeding moet worden berekend. De wettelijke transitievergoeding geldt als uitgangspunt en wordt vervolgens vermenigvuldigd met een correctiefactor waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal dienstjaren (dit is de standaardberekening). Werknemers die een leeftijd hebben die maakt dat zij vier jaar of korter voor hun AOW-gerechtigde leeftijd staan, kunnen te maken krijgen met een aftopping van hun ontslagvergoeding, namelijk wanneer de vergoeding conform de standaardberekening hoger uitvalt dan de vergoeding conform de zogenoemde ouderenregeling. Voor werknemers die langer dan vier jaar voor hun AOW-gerechtigde leeftijd zitten, geldt deze aftopping niet. Tussen partijen is in geschil of de ouderenregeling uit het sociaal plan een ongeoorloofd leeftijdsonderscheid maakt.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 3 sub e WGBLA verbiedt het maken van onderscheid naar leeftijd bij het hanteren van arbeidsvoorwaarden. Artikel 7 lid 1 aanhef en onder c WGBLA bepaalt dat het verbod op onderscheid naar leeftijd niet geldt indien het onderscheid objectief is gerechtvaardigd. Dat is het geval als met het onderscheid een legitiem doel wordt nagestreefd en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De kantonrechter stelt vast dat de oudenregeling van het sociaal plan onderscheid naar leeftijd maakt. Alleen werknemers die vier jaar of korter verwijderd zijn van de AOW-gerechtigde leeftijd, hebben te maken met de aftopping. Voor de overige (jongere) werknemers geldt dit niet. De kantonrechter is van oordeel dat in het rekening houden met de minder goede positie van ouderen op de arbeidsmarkt, een legitiem doel voor leeftijdsonderscheid is gelegen. De kantonrechter stelt vast dat de eenmalig uit te keren vergoeding op basis van de ouderenregeling het loon van de oudere werknemers aanvult tot 100% vanaf de ontslagdatum tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Wanneer ervoor gekozen zou zijn om aan alle werknemers een vergoeding volgens de standaardberekening toe te kennen, staat vast dat dit ertoe zou hebben geleid dat een groot aantal oudere werknemers een hoger inkomen zou hebben gekregen dan zij bij voortduren van het dienstverband tot hun pensioengerechtigde leeftijd zouden hebben genoten. Daarvoor is een ontslagregeling niet bedoeld. Het voorgaande maakt voorts dat de middelen om het legitieme doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn. De kantonrechter komt tot het eindoordeel dat het in het sociaal plan gemaakte leeftijdsonderscheid objectief gerechtvaardigd is en er geen sprake is van een verboden onderscheid naar leeftijd als bedoeld in de WGBLA, ook niet deels. Afwijzing van de vorderingen van werknemers volgt.