Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 29 juli 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:5678
Feiten
Werknemer is op 31 juli 2019 in dienst getreden bij Work-IC. In 2024 heeft hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd getekend voor de functie van chauffeur personenvervoer. Op 10 april 2025 heeft werknemer een medische ingreep ondergaan en is hij ziek gemeld. Op 28 april 2025 ontving werknemer een e-mail van Work-IC met in de bijlage een volgens Work-IC door werknemer ondertekende vaststellingsovereenkomst waarin staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 mei 2025 zou eindigen. Bij brief van 14 mei 2025 heeft de gemachtigde van werknemer Work-IC geschreven dat werknemer betwist dat hij een handtekening onder een beëindigingsovereenkomst heeft gezet en dat hij aanspraak maakt op doorbetaling van loon tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde komt. Uit een op 25 juni 2025 opgemaakt rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat de vergeleken handtekeningen en parafen op de vaststellingsovereenkomst zijn gezet door werknemer. Samengevat vordert werknemer in kort geding onder meer achterstallig loon en toelating tot zijn gebruikelijke werkzaamheden vanaf het moment dat hij daar medisch toe in staat is.
Oordeel
Work-IC heeft gesteld dat werknemer op het moment van het tekenen van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ook een vaststellingovereenkomst ter beëindiging van deze arbeidsovereenkomst heeft getekend, omdat werknemer meerdere keren had aangegeven dat hij niet van plan was dit werk zijn hele leven te blijven doen, aangezien hij meer wilde verdienen. Dat hij die vaststellingsovereenkomst heeft getekend en dat hij wilde dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op 1 mei 2025 zou eindigen, heeft werknemer gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft werknemer aangekondigd dat hij, ingeval aangenomen wordt dat hij de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend, zijn eis wil wijzigen in de zin dat het standpunt is dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling. Werknemer is dan namelijk niet voldoende gewezen op de nadelige gevolgen van de vaststellingsovereenkomst.
In deze voorlopigevoorzieningenprocedure is geen tot weinig ruimte voor (tegen)bewijslevering. Het onderzoeksrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau is op 25 juni 2025 afgerond en op 27 juni 2025 ingekomen bij de rechtbank en toegezonden aan de wederpartij, terwijl de zitting plaats vond op 30 juni. Bij het rapport is een kopie van de door de onderzoekers onderzochte vaststellingsovereenkomst gevoegd, maar zijn geen kopieën van de wel genoemde maar niet in kopie bijgevoegde vergelijkingsmaterialen gevoegd. Volgens Work-IC zijn dat de door haar als producties 1 tot en met 4 overgelegde overeenkomsten, maar of dat zo is, kan niet worden geverifieerd. De kantonrechter sluit niet uit dat de kopie van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die werknemer als productie 2 achter de dagvaarding heeft overgelegd een andere kopie is dan de als productie 4 door Work-IC overgelegde kopie van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Met het blote oog en zonder enige kennis van zaken constateert de kantonrechter dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat de handtekeningen en parafen op die twee versies exact hetzelfde zijn.
Op grond van de in het onderzoeksrapport getrokken conclusies valt niet uit te sluiten dat een bodemrechter concludeert dat werknemer zijn handtekening heeft gezet onder de vaststellingsovereenkomst op grond waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2025 zou worden beëindigd. Als dat de conclusie is in de bodemprocedure is evenmin uit te sluiten dat in die procedure wordt geconcludeerd dat dit is gebeurd zonder dat werknemer overzag wat de gevolgen van het meewerken aan de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kunnen zijn, zoals werknemer subsidiair heeft gesteld. Op het moment dat werknemer zijn handtekening zou hebben gezet, was al sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zodat niet valt in te zien welk belang werknemer had om in te stemmen met een beëindiging daarvan per 30 april 2025. Hij kon immers op elk moment de arbeidsovereenkomst opzeggen. Om vast te kunnen stellen wat er nu precies tussen partijen aan de orde is geweest, om te kunnen beoordelen of er sprake is van dwaling of dat het in strijd met de normen van goed werkgeverschap of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Work-IC zich op die vaststellingsovereenkomst beroept, is nader onderzoek nodig dat niet in het kader van dit kort geding kan plaatsvinden. Het voorgaande betekent dat de gevraagde voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat er te veel onzekere factoren zijn om vooruit te kunnen lopen op het oordeel van de bodemrechter.