Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Best Tîme Personeelsdiensten B.V.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 29 april 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:11659
Ontbinding arbeidsovereenkomst. Werknemersverzoek. Ernstig verwijtbaar handelen werkgever. Billijke en transitievergoeding. ‘Habe nichts’-verweer.

Feiten

Werknemer  is sinds 1 januari 2024 bij Best Time Personeelsdiensten B.V. (hierna: werkgever) in dienst, laatstelijk in de functie van uitzendkracht. Werknemer heeft op 4 april 2024 een hartaanval gehad en is sindsdien arbeidsongeschikt. Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter te Den Haag van 3 oktober 2024 is werkgever op vordering van werknemer veroordeeld tot betaling van achterstallig loon over de maanden april 2024 tot en met juli 2024, en het maandelijkse salaris vanaf augustus 2024, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Werkgever heeft geen loonstroken overgelegd en ook geen loon betaald en heeft ook geen beroep ingesteld tegen deze beslissing. Werknemer verzoekt ontbinding van de bestaande arbeidsovereenkomst onder toekenning van een billijke vergoeding van € 75.000 of zoveel meer of minder als de kantonrechter in goede justitie bepaalt, en uitbetaling van het vakantiegeld en de dagen en de transitievergoeding, alsmede doorbetaling van het loon vanaf 1 augustus 2024.

Oordeel

Werkgever stemt in met de door werknemer verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 mei 2025. Werkgever wordt veroordeeld tot doorbetaling van het overeengekomen loon. Werknemer heeft in kort geding aangevoerd dat het loon € 6.058,74 netto over vier maanden, en dus € 1.514,69 netto per maand bedraagt. De voorzieningenrechter is daar in het vonnis van uitgegaan. Werkgever heeft de hoogte van het loon ter zitting weliswaar weersproken maar heeft geen stukken overgelegd waaruit kan blijken dat het bedrag onjuist is. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van het bedrag en neemt dit over. De wettelijke verhoging wordt bepaald op 50%. De verzochte uitbetaling van vakantiegeld en vakantiedagen wordt, nu werkgever de verschuldigdheid daarvan evenmin heeft weersproken, toegewezen. Op grond van de door werknemer aangevoerde stellingen, die werkgever niet heeft weersproken, is de kantonrechter tevens van oordeel dat werkgever ernstig verwijtbaar jegens werknemer heeft gehandeld. Ondanks de arbeidsongeschiktheid van werknemer heeft werkgever geen bedrijfsarts ingeschakeld en, ondanks een veroordelend vonnis, niets aan werknemer betaald. De billijke vergoeding wordt op € 18.000 bruto vastgesteld. Het beroep van werkgever op het zogenoemde “habe nichts”-verweer wordt verworpen nu werkgever dit verweer op geen enkele manier heeft onderbouwd.