Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 24 april 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:10989
Feiten
Werknemer is per 1 maart 2006 in dienst getreden bij Snoek Bakkerijen (hierna: Snoek) in de functie van inpakker. Werknemer heeft zich in 2017 ziekgemeld wegens ernstige rugklachten. Nadat werknemer in april 2017 een kortgedingprocedure was begonnen hebben partijen in mei 2017 een minnelijke regeling bereikt. Snoek heeft in juli 2017 de arbodienst ingeschakeld. De bedrijfsarts heeft in september 2017 een probleemanalyse opgesteld. Uit die probleemanalyse volgt - voor zover van belang - dat werknemer benutbare mogelijkheden had voor het verrichten van fysiek lichte werkzaamheden in een rustige omgeving zonder tijdsdruk. Voorts heeft de bedrijfsarts geadviseerd dat het, gezien het ontstane conflict, wellicht verstandig was de re-integratie te laten plaatsvinden op een andere werklocatie dan de eigen locatie en dat partijen een plan van aanpak dienen te maken. Snoek heeft vanaf eind september 2017 de loonbetaling opgeschort, omdat werknemer zou weigeren passende arbeid te verrichten. Snoek en werknemer hebben in november 2017 mediation beproefd. De mediation heeft niet tot een positief resultaat geleid. Het UWV heeft in januari 2019 een loonsanctie aan Snoek opgelegd, omdat zij heeft verzuimd het re-integratieverslag van werknemer in het kader van een WIA-aanvraag aan te vullen en omdat zij daarmee niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Het verzoek van werknemer strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens omstandigheden die maken dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen onder toekenning van een transitievergoeding van € 31.042 bruto en een billijke vergoeding van € 116.208 bruto, onder overlegging van deugdelijke salarisspecificaties, alsmede tot volstorting van de pensioenverplichtingen en tot betaling van een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de berekening van het loon, met veroordeling van Snoek in de kosten van de procedure.
Aan zijn ontbindingsverzoek heeft werknemer - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Tussen partijen is sprake van een ernstige vertrouwensbreuk. Er is geen valide reden meer het dienstverband voort te zetten. Werknemer is als gevolg van psychische en lichamelijke klachten niet meer in staat zijn werkzaamheden te hervatten en van hem kan redelijkerwijs niet meer gevergd worden dat het dienstverband nog langer in stand blijft. Werknemer heeft ieder vertrouwen in Snoek verloren. Het verweer van Snoek strekt tot toewijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en tot afwijzing van de overige verzoeken van werknemer waaronder de transitievergoeding en de billijke vergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c lid 1 BW dient te worden toegewezen. Werknemer heeft aan zijn verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd dat hij het dienstverband als gevolg van fysieke en psychische klachten inmiddels als onaanvaardbaar beklemmend en belemmerend ervaart. De kantonrechter oordeelt dat Snoek ernstig tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen. Zo accepteerde zij de ziekmelding van werknemer aanvankelijk niet, schakelde laat de bedrijfsarts in, legde onterecht een loonstop op, handhaafde deze ondanks een deskundigenoordeel en startte het tweede spoor te laat en onvoldoende voortvarend. Daarnaast verstrekte zij jarenlang geen loonspecificaties en kreeg zij van het UWV een loonsanctie opgelegd. Het geheel wijst op structureel tekortschieten en schending van de wettelijke re-integratieverplichtingen, waardoor de arbeidsongeschiktheid van werknemer is verergerd en de arbeidsrelatie verder is beschadigd. Voor het bepalen van de hoogte van de transitievergoeding alsmede de billijke vergoeding (en de daarvoor relevante gezichtspunten) is van belang hetgeen (verder) zal worden beslist in de procedure bij het gerechtshof te Den Haag dan wel in de loonvorderingsprocedure in eerste aanleg. De beslissing ten aanzien van de transitievergoeding en de billijke vergoeding zal in afwachting van de uitkomst van genoemde procedures worden aangehouden.