Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 8 augustus 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:9650
Feiten
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij (BpfK) en Atlas Services Group Latvia SIA (Atlas) hebben de kantonrechter op grond van artikel 96 Rv verzocht om een beslissing te nemen ten aanzien van de geschilpunten die hen verdeeld houden. BpfK is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet Bpf 2000 en de Pensioenwet. Op basis van een verplichtstellingsbesluit van 27 januari 1954 (‘het Verplichtstellingsbesluit’) is deelname in het BpfK verplicht gesteld voor zeevarenden die door scheepsbeheerders te werk zijn gesteld aan boord van door hen beheerde zeeschepen. Atlas is een Letse onderneming, die deel uitmaakt van het wereldwijde concern Atlas Professionals, waarvan de moedermaatschappij, Atlas Services Group B.V. in Hoofddorp gevestigd is. Voor deze procedure is van belang dat Atlas zeevarenden met de Letse nationaliteit plaatst op zeeschepen op basis van arbeidsovereenkomsten waarop het Letse recht van toepassing is verklaard. De schepen varen onder verschillende vlaggen. De zeelieden worden ook ingezet op schepen die onder Nederlandse vlag varen. De arbeidsovereenkomsten worden aangegaan voor een bepaalde reis met het schip, meestal beperkt tot enkele weken. Partijen hebben de kantonrechter op grond van artikel 96 Rv verzocht om een beslissing te nemen ten aanzien van de geschilpunten die hen verdeeld houden. BpfK heeft de kantonrechter gevraagd om voor recht te verklaren dat bepaalde zeevarenden die in dienst zijn bij Atlas onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit vallen (en dus door Atlas bij BpfK moeten worden aangemeld), althans dat de verplichting om deel te nemen in BpfK moet worden aangemerkt als bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 9 lid 1 Rome I-Vo. Het Verplichtstellingsbesluit is van toepassing op zeevarenden die op zeeschepen varen die de Nederlandse vlag voeren (en dus steeds voor de periode dat zij op deze schepen te werk worden gesteld), die binnen het Rijk wonen of in een EU-land. Op de arbeidsovereenkomsten van deze zeevarenden is niet het Nederlandse recht van toepassing, maar is gekozen voor de toepasselijkheid van Lets recht.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de rechtskeuze voor het Letse recht niet doorkruist wordt door artikel 8 Rome I-Vo. Uit niets blijkt dat de zeevarenden hun werkzaamheden gewoonlijk in Nederland verrichten. Daarvoor is onvoldoende dat zij steeds gedurende bepaalde korte periodes te werk worden gesteld op een zeeschip dat onder de Nederlandse vlag vaart; dat leidt niet tot een nauwere band met Nederland. Dat Atlas een dochteronderneming is van een in Nederland gevestigde vennootschap doet daar niet aan af. De Wet Bpf 2000 en het Verplichtstellingsbesluit zijn geen bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 9 Rome I-Vo. Uit het Laval-arrest volgt dat het niet is toegestaan om arbeidsvoorwaarden vast te stellen die verder gaan dan de harde kernbepalingen uit de Detacheringsrichtlijn omdat dit strijd oplevert met het vrij verkeer van diensten. Aanvullend pensioen valt niet onder de harde kernbepalingen. Ook is niet gebleken dat de Nederlandse wetgever de Wet Bpf 2000 en het Verplichtstellingsbesluit van zodanig fundamenteel belang acht dat deze ongeacht de rechtskeuze van partijen van toepassing zijn. Nederlandse fundamentele, dwingende belangen van sociaal-economische aard met betrekking tot de markt voor tweedepijlerpensoen worden onvoldoende geraakt als buitenlandse werknemers niet verplicht zijn in Nederland aanvullend pensioen op te bouwen. Verder is er geen ruimte voor een uitzondering als bedoeld in overweging 37 van de Preambule van de Rome I-Vo omdat de desbetreffende werknemers in Letland al aanvullend pensioen opbouwen. Tot slot volgt kwalificatie als bijzonder dwingend recht niet uit het VN-Zeerechtverdrag en/of ILO-Verdrag nr. 71. BpfK wordt in de proceskosten veroordeeld.