Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 11 juli 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:3306
Feiten
Werknemer werkte sinds 14 november 2014 bij X B.V, een dochteronderneming van werkgeefster. Op 1 januari 2023 is zijn dienstverband overgegaan naar werkgeefster. Op 8 november 2024 heeft werknemer zich ziek gemeld en sindsdien is hij volledig arbeidsongeschikt. Werknemer wil dat werkgeefster hem zijn loon betaalt, dat hij sinds 1 april 2025 niet meer van werkgeefster heeft ontvangen, vermeerderd met de wettelijke verhoging. Werkgeefser weigert het loon te betalen, omdat zij volgens haar verschillende tegenvorderingen heeft die zij daarmee kan verrekenen. Daarnaast zegt werkgeefster dat werknemer het loon contant kon ophalen, maar dat hij dat niet heeft gedaan.
Oordeel
De kantonrechter moet in kort geding beoordelen of de vorderingen van werknemer zodanige kans van slagen hebben in de bodemprocedure, dat vooruitlopend daarop toewijziging van de gevorderde voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. De kantonrechter oordeelt dat dat het geval is. Het staat tussen partijen vast dat werknemer op dit moment arbeidsongeschikt is en dat werkgeefster hem maandelijks 70% van zijn stamsalaris (van € 3.449,47 bruto) moet uitbetalen. Vanaf de ziekmelding op 8 november 2024 tot en met maart 2025 heeft werkgeefster dat (kennelijk) ook gedaan. Op 30 april 2025 heeft werkgeefster werknemer echter laten weten dat zijn loon niet langer per bancaire overschrijving, maar contant zou worden voldaan. Werknemer heeft geweigerd het loon contant op te halen, waarna werkgeefster zich op het standpunt heeft gesteld dat zij het loon met verschillende tegenvorderingen kan verrekenen en het loon dus niet meer hoefde te betalen. Het verrekeningsverweer van werkgeefster slaagt niet, omdat werknemer tijdens zijn ziekte minder dan het minimumloon uitgekeerd krijgt. Zoals blijkt uit de door werknemer overgelegde salarisspecificatie die hij van werkgeefster heeft ontvangen, bedraagt 70% van het stamsalaris een bedrag van €2.293,90, waardoor dat voor de eerste 52 weken van zijn ziekte met € 21,22 tot het minimumloon moet worden aangevuld. Het minimumloon is niet vatbaar voor verrekening. Voor zover er al sprake zou zijn van tegenvorderingen die werkgeefster op werknemer heeft - wat werkgeefster in het geheel niet heeft onderbouwd - mogen die dus niet met zijn loon worden verrekend. Werkgeefster heeft daarnaast aangevoerd dat zij het loon wel heeft uitbetaald, in die zin dat zij het contant op haar kantoor heeft klaargelegd voor werknemer om op te halen. Ook dat standpunt snijdt geen hout, omdat het minimumloon altijd giraal moet worden uitbetaald. Werkgeefster heeft bovendien geen enkele reden gegeven voor het besluit om het loon vanaf april 2025 alleen contant aan werknemer uit te betalen, wat het vermoeden doet rijzen dat werkgeefster dat alleen heeft gedaan om werknemer te dwingen om naar kantoor te komen tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter zal werkgeefster daarom veroordelen om de loonbetalingen per bancaire overschrijving te voldoen.