Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 12 juni 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:4576
Feiten
Werkneemster is sinds 5 september 2016 in dienst bij werkgever. Zij is in dienst gekomen als commercieel en administratief medewerkster. Per 1 september 2022 vervulde zij de functie van managementassistente en per 1 december 2023 is de functie aangepast naar 'quality and compliance officer'. Het laatstelijk verdiende loon bedroeg € 2.008,50 bruto per maand op basis van 24 uur per week. Op 10 oktober 2024 is aan werkneemster medegedeeld dat haar functie komt te vervallen; zij is vanaf dat moment vrijgesteld van werkzaamheden. Aan werkneemster is een vaststellingsovereenkomst aangeboden, maar zij heeft die vaststellingsovereenkomst niet geaccepteerd. Het UWV heeft geweigerd toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen omdat werkgever niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van werkneemster om bedrijfseconomische redenen moet vervallen ten dienste van een doelmatige bedrijfsvoering. Werkgever stelt voor een reeds begonnen coachingtraject af te ronden en biedt mediation aan omdat werkneemster zich weggepest zou voelen. Werkneemster betwist dat er sprake is van een coachingtraject en ziet geen aanleiding voor mediaton. Werkgever dient daarop een ontbindingsverzoek in. Vervolgens hebben er diverse mailwisselingen plaatsgevonden, waarin werkgever onder meer dreigt met een loonstop. Werkgever verzoekt primair ontbinding wegens bedrijfseconomische redenen en subsidiair wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding vanwege weigering om deel te nemen aan mediation. Werkneemster betwist het vervallen van de functie en dient een tegenverzoek in. Zij stelt dat werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en verzoekt een transitievergoeding, een billijke vergoeding en het vervallen van het concurrentiebeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het is aan werkgever om aannemelijk te maken dat de arbeidsplaats van werkneemster structureel vervalt door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering. Bij de beoordeling is allereerst van belang welke functie werkneemster vervulde. Werkneemster heeft onweersproken gesteld dat zij (grotendeels) de werkzaamheden van managementassistente is blijven uitvoeren, zodat zij feitelijk nooit de functie van 'quality and compliance officer' heeft uitgevoerd. Werkgever heeft gesteld dat het van groot belang is om de ingezette automatisering te optimaliseren, de (werk)processen efficiënter te maken en om kosten te reduceren. Om deze doelen te bereiken is na het vertrek van het oude team gespecialiseerder personeel aangenomen en dit heeft, zo begrijpt de kantonrechter, ertoe geleid dat de functie van werkneemster is komen te vervallen. Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden waarom dit tot gevolg heeft dat de functie van werkneemster is komen te vervallen. Het feit dat haar taken bij andere medewerkers zijn ondergebracht, zoals werkgever heeft gesteld, wijst er juist op dat haar functie niet is komen te vervallen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werkgever onvoldoende herplaatsingsinspanningen verricht. De kantonrechter stelt vast dat er sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie en dat deze verstoring is veroorzaakt door werkgever, omdat hij op onterechte gronden een ontslagvergunning heeft aangevraagd en het handelen van werkgever na de weigering van het UWV om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen onzorgvuldig is geweest en heeft bijgedragen aan de verstoring. De hoogte van de billijke vergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van € 64.000 bruto. Daarnaast zal de kantonrechter een transitievergoeding van € 6.500,64 bruto toekennen en bepalen dat werkgever geen rechten kan ontlenen aan het tussen partijen overeengekomen concurrentie- en/of relatiebeding.