Rechtspraak
Feiten
De heer X is van eind juni 2024 tot eind oktober 2024 als zzp’er werkzaam geweest voor een zorginstelling. Onderneming Y heeft bij de totstandkoming van die opdracht bemiddeld. X heeft de door hem verrichte werkzaamheden bij de zorginstelling maandelijks gefactureerd aan Y op basis van een uurloon van € 45. Y heeft vervolgens facturen opgesteld voor de zorginstelling en de facturen van X betaald. X vordert in deze procedure (na)betaling door Y van € 14.359,50 aan onregelmatigheidstoeslag (hierna: ORT).
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voorop gesteld wordt dat het hier niet gaat om een werknemer in loondienst die op basis van zijn arbeidsovereenkomst en de daarvoor geldende Cao Jeugdzorg een aanspraak heeft op ORT. X is een zelfstandig ondernemer voor wie de cao niet geldt. Om desondanks aanspraak te kunnen maken op ORT moet dit tussen partijen zijn overeengekomen. Daarvan is in dit geval geen sprake. X heeft geen geloofwaardige verklaring gegeven voor het feit dat hij tijdens de looptijd van de overeenkomst tussen partijen geen ORT in zijn facturen heeft verwerkt, zelfs niet door het maken van een voorbehoud. Het gaat immers om een zeer belangrijk onderdeel van zijn inkomen. X heeft pas met een factuur van 26 november 2024 aanspraak gemaakt op betaling van ORT. De verschuldigdheid hiervan volgt volgens X uit de na afloop van de samenwerking door Y aan hem verstrekte schriftelijke overeenkomst. In die overeenkomst is het uurloon van € 45 handmatig ingevuld en staat voorgedrukt dat dit bedrag exclusief ORT is, waarna de diverse ORT-tarieven zijn opgenomen. Y stelt dat zij vanaf 2021 geen ORT meer afspreekt met zzp’ers, maar een all-in loon, en dat aan X abusievelijk een oude versie van de overeenkomst is uitgereikt waarin nog ORT stond vermeld. Na hierop te zijn gewezen, is aan X direct een nieuwe overeenkomst toegezonden met daarin het overeengekomen all-in tarief van € 45 per uur, aldus Y. De kantonrechter stelt vast dat de schriftelijke overeenkomst niet past bij de manier waarop X gedurende de vier maanden durende samenwerking heeft gefactureerd. Dit maakt de verklaring van Y dat de schriftelijke overeenkomst berust op een vergissing aannemelijk. Dit alles leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen is overeengekomen dat X recht heeft op ORT. Die vordering is dus niet toewijsbaar.