Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 16 juni 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:2870
Feiten
Werkneemster is sinds 1 augustus 2009 in dienst bij werkgeefster (hierna: de huisartsenpraktijk) in de functie van huisarts. Zij werkt 10 uur per week en verdient een loon van € 2.196,42 bruto per maand (exclusief persoonlijke toeslag en overige emolumenten zoals vakantietoeslag). De huisartsenpraktijk verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, subsidiair vanwege disfunctioneren, meer subsidiair vanwege een combinatie van beide ontslaggronden. Het standpunt van de huisartsenpraktijk komt erop neer dat zij meent dat werkneemster vaktechnisch een goede huisarts is, maar dat er problemen zijn met (1) de communicatie, (2) omgaan met werkgeversgezag en (3) de samenwerking. Werkneemster verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt zij om toekenning van een billijke vergoeding.
Oordeel
De huisartsenpraktijk, in casu de praktijkhouder, voerde jaarlijks een gesprek met de medewerkers over onder andere het functioneren en de samenwerking. In de jaargesprekken met werkneemster zijn geen problemen aan de orde gesteld, in ieder geval niet tot het jaargesprek eind 2023. Ook de praktijkscan die begin 2022 plaatsvond, heeft geen problemen op bovenstaande punten laten zien. Daarnaast is niet gebleken dat collega’s hebben geklaagd over werkneemster. De kantonrechter stelt dan ook vast dat er vanaf 2009 en in ieder geval tot en met begin 2022 geen problemen waren met de communicatie, het omgaan met werkgeversgezag en de samenwerking met werkneemster. In januari 2022 is de dochter van de praktijkhouder in dienst getreden bij de huisartsenpraktijk als huisarts. Vanaf dat moment zijn er problemen ontstaan in de samenwerking met werkneemster. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn die problemen niet ontstaan door werkneemster. Vervolgens draagt de praktijkhouder de huisartsenpraktijk over aan zijn dochter en een andere vrouwelijke huisarts. Een jaar later, tijdens het jaargesprek eind 2023, kreeg werkneemster te horen dat na de praktijkovername een voortzetting van haar dienstverband geen reëel scenario zou zijn. Werkneemster zou dan immers in loondienst zijn bij de twee overnemende jonge huisartsen, waar het haar wens was zelf die overnemende partij te zijn. Ook de slechte verhouding met de dochter zou daarbij een rol spelen. Werkneemster was verrast dat haar jaargesprek deze wending nam. Ook heeft zij toen niet ingestemd met een vrijwillige beëindiging van haar dienstverband, want er was geen grond om haar te ontslaan. De kantonrechter is het eens met werkneemster dat er op dat moment geen aanleiding was om met haar te praten over een beëindiging van het dienstverband. Nadat werkneemster niet instemde met een beëindiging van haar dienstverband, heeft de voormalig praktijkhouder een mediation opgezet voor zijn dochter en werkneemster. Toen die mediation niet tot het gewenste resultaat leidde, heeft hij een verbetertraject opgezet en werkneemster individuele coaching aangeboden. De kantonrechter acht deze actie ernstig verwijtbaar. Ook een tweede mediation op verzoek van werkneemster leidt niet tot een oplossing. De kantonrechter kan niet objectief vaststellen dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, terwijl werkneemster er belang bij heeft dat zij haar functie als huisarts bij de huisartsenpraktijk kan behouden. De kantonrechter wijst daarom het primaire verzoek tot ontbinding vanwege een verstoorde arbeidsverhouding af. Ook is er geen sprake van disfunctioneren.