Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 19 juni 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:10699
Feiten
Werkneemster is op 1 mei 2023 bij de gemeente Den Haag in dienst getreden en bekleedde laatstelijk de functie van werkbegeleidster VT. Op 17 januari 2025 is werkneemster geschorst en op 29 januari 2025 is zij op staande voet ontslagen. Volgens de gemeente heeft werkneemster zorgverlof aangevraagd met als reden dat zij zorg ging verlenen aan haar zus. Dit verlof is goedgekeurd. Vervolgens is de gemeente gebleken dat werkneemster geen gebruik heeft gemaakt van het zorgverlof waarvoor het bestemd is (de zorg voor haar zus), maar dat zij (betaalde) werkzaamheden heeft verricht ten gunste van een andere opdrachtgever/werkgever. Hiertoe zou werkneemster ook een medische brief hebben gefabriceerd. Werkneemster verzoekt vernietiging van het ontslag op staande voet. De gemeente verzoekt voorwaardelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomst en legt aan het ontbindingsverzoek dezelfde feiten ten grondslag als die zij aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Dat werkneemster onder valse voorwendselen en met gebruikmaking van valselijk opgemaakte stukken zorgverlof heeft verkregen, is niet komen vast te staan. De gemeente heeft niet gesteld welk (‘nep’)stuk werkneemster ter ondersteuning van haar verlofaanvraag aan haar leidinggevende zou hebben getoond. Van een gesprek met haar leidinggevende, waarin werkneemster zou hebben toegegeven dat zij een valselijk opgemaakt stuk heeft getoond, heeft die leidinggevende geen verslag gemaakt, waarvan de inhoud met werkneemster is besproken, iets wat, gelet op de verstrekkende gevolgen voor werkneemster in het kader van goed werkgeverschap van de gemeente mag worden verlangd. Een aantal teamgenoten van werkneemster heeft verklaringen overgelegd waaruit vragen kunnen rijzen ten aanzien van de wijze waarop werkneemster het verleende zorgverlof heeft gebruikt. Die verklaringen zijn naar het oordeel van de kantonrechter echter te onduidelijk en te weinig concreet om daaruit een onderbouwing voor de dringende redenen voor het gegeven ontslag op staande voet te kunnen afleiden. Het enkele feit – ten slotte – dat werkneemster niet is verschenen op de uitnodiging van het Bureau Integriteit, levert, gelet op het feit dat zij zich had ziek gemeld, niet zonder meer een dringende reden voor een ontslag op staande voet op. Indien de gemeente meende dat werkneemster wel kon worden gehoord, had zij op dat punt het oordeel van de bedrijfsarts kunnen en moeten vragen, hetgeen zij heeft nagelaten. Vernietiging van het ontslag op staande voet volgt. Van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gelet op het voorgaande evenmin sprake. Het moge zo zijn dat de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels is verstoord, maar dat die verstoring ernstig en duurzaam is, staat naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer vast. Het ontbindingsverzoek van de gemeente wordt dan ook afgewezen.