Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 10 juni 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:1525
Feiten
Werkneemster heeft per 14 september 2021 mondeling een arbeidsovereenkomst gesloten met Exploitatiemaatschappij Merlet B.V. (hierna: Merlet). Op 18 september 2025, haar derde werkdag, heeft werkneemster Merlet voortijdig verlaten en haar nummer uit de WhatsAppgroep van medewerkers verwijderd. Op 19 september 2021 is er telefonisch contact geweest tussen Merlet en de partner van werkneemster. Op 27 september 2021 is de eindafrekening overgeboekt omdat Merlet uitging van een ontslagname. Op 28 september 2022 heeft werkneemster een Ziektewetuitkering en WAZO-uitkering bij het UWV aangevraagd, wegens ziekte en zwangerschapsklachten per 3 september 2021. Merlet heeft vervolgens aan het UWV aangegeven dat sprake was van een mondelinge arbeidsovereenkomst van zeven maanden vanaf 14 september 2021. Merlet heeft ook aangegeven dat werkneemster op de vierde dag niet is verschenen en dat haar partner heeft laten weten dat het werk te zwaar was. Vervolgens heeft werkneemster ruim een jaar niets laten horen. Op 13 december 2022 heeft (de partner van) werkneemster Merlet bericht dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 38 uur per week. Werkneemster heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat zij sinds 14 september 2021 werkzaam is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met bijbehorende loonvordering, in samenhang met enkele andere vorderingen. Werkneemster betwist de arbeidsovereenkomst te hebben opgezegd en dat Merlet wist dat zij op 18 september 2021 ziek naar huis is gegaan. Volgens werkneemster zou haar partner dit in het telefoongesprek van 19 september ook hebben gezegd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Merlet gezien de gedragingen van werkneemster en de verklaringen van haar partner redelijkerwijs mocht uitgaan van een ontslagname. De vorderingen van werkneemster zijn derhalve afgewezen (zie AR 2024-0410). Werkneemster heeft hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak van de kantonrechter.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Werkneemster bestrijdt in hoger beroep het oordeel van de kantonrechter dat zij zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en dat zij onvoldoende concreet heeft gesteld dat zij zich op 18 september 2021 heeft ziek gemeld. Volgens vaste rechtspraak moet in het geval van een vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer sprake zijn van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer. Die verklaring kan ook in de gedragingen van de werknemer besloten liggen. Hiervoor is relevant dat werkneemster op 18 september 2021 naar huis is gegaan, dat werkneemster op de werkvloer klaagde over de zwaarte van het werk, dat de partner van werkneemster later ook heeft aangegeven dat zij het werk niet trok en dat werkneemster uit de WhatsAppgroep van medewerkers is gestapt. Tegen deze achtergrond mocht Merlet het vroegtijdige vertrek van werkneemster op haar derde werkdag en het feit dat zij daarna nooit is teruggekeerd en ook niets meer van zich liet horen (tot de e-mail van haar echtgenoot van ruim een jaar later), duiden als een vrijwillige ontslagname. De door werkneemster gestelde onbekendheid met haar rechten leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande is het hof voorshands dan ook van oordeel dat Merlet er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat werkneemster vrijwillig ontslag heeft genomen. Dat kan echter anders worden indien zou komen vast te staan dat – zoals werkneemster stelt – in het telefoongesprek van 19 september 2021 door haar partner is meegedeeld dat werkneemster ziek is. Werkneemster heeft tijdens de mondelinge behandeling in het hoger beroep bewijs aangeboden door het horen van haar partner en de medewerker van Merlet met wie hij het telefoongesprek heeft gevoerd als getuigen. Werkneemster wordt bij tussenbeschikking toegelaten tot het leveren van bewijs. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.