Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 27 mei 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:3596
Concurrentie- en relatiebeding van assistent uitvoerder in kort geding gedeeltelijk geschorst. Werknemer komt billijke vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW toe (€ 3.800 bruto), nu het concurrentie- en relatiebeding werknemer in belangrijke mate heeft belemmerd elders in dienst te treden.

Feiten

Werknemer is per 2 juli 2022 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van assistent uitvoerder. Per 1 januari 2024 is een overeenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan. In die overeenkomst is onder meer een relatie- en concurrentiebeding opgenomen. Werkgeefster richt zich op infrastructuur en industrieservice en is gelieerd aan een groep. De groep omvat meerdere bedrijven. Op 30 januari 2025 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst met werkgeefster opgezegd per 1 maart 2025. Hij heeft daarbij toestemming verzocht om een dienstverband aan te gaan met X B.V., maar werkgeefster heeft deze toestemming geweigerd. Werknemer vordert in kort geding (gedeeltelijke) schorsing van het concurrentie- en relatiebeding en veroordeling van werkgeefster tot het betalen van een vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 5 BW.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt.

Schorsing concurrentie- en relatiebeding

De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het concurrentie- en relatiebeding rechtsgeldig is overeengekomen. Evenmin is in geschil dat de werkzaamheden die werknemer bij X wil verrichten onder het concurrentiebeding vallen. Ten aanzien van het concurrentiebeding heeft werkgeefster geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit haar belang bij handhaving van het beding blijkt. Sterker, zij heeft aangegeven het concurrentiebeding niet langer te handhaven in die zin dat het werknemer belemmert om bij X in dienst te treden. Aldus is voorshands voldoende aannemelijk dat het concurrentiebeding in een bodemprocedure gedeeltelijk zal worden vernietigd. De gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding wordt dan ook toegewezen. Werkgeefster wenst wel het relatiebeding te handhaven. Zij stelt zich op het standpunt dat werknemer de tarieven kent die werkgeefster hanteert en dat hij de namen en contactpersonen kent van de klanten van werkgeefster, waar de nieuwe werkgever van werknemer gebruik van zou kunnen maken. De kantonrechter is echter van oordeel dat het relatiebeding in dit geval dusdanig ruim is geformuleerd dat dit werknemer te zeer beperkt in zijn mogelijkheden om ergens anders te gaan werken. Daarbij komt dat partijen een geheimhoudingsbeding zijn overeengekomen, op grond waarvan het werknemer verboden is om informatie over bijvoorbeeld tarieven aan derden te verstrekken. Dit belang is dus reeds beschermd. Naar het oordeel van de kantonrechter hoeft niet het gehele relatiebeding te worden gehandhaafd. Om het gestelde belang van werkgeefster te beschermen is het voldoende dat het werknemer ‘is verboden om zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Werkgever op enigerlei wijze te bevorderen, direct of indirect, dat een relatie of klant van Werkgever naar een met Werkgever concurrerend bedrijf overgaat’. De kantonrechter acht het voorshands voldoende aannemelijk dat het relatiebeding in een bodemprocedure voor het overige zal worden vernietigd, zodat in deze procedure het beding gedeeltelijk wordt geschorst.

Billijke vergoeding (art. 7:653 lid 5 BW)

Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk dat het concurrentie- en relatiebeding werknemer in belangrijke mate heeft belemmerd om ergens anders dan bij werkgeefster in dienst te treden. Het concurrentiebeding heeft een groot bereik. Voorts is een ruim geformuleerd relatiebeding van kracht, waardoor werknemer steeds het risico loopt dat hij een (zakelijk) contact aangaat met een (potentiële) opdrachtgever van werkgeefster met wie zij in een periode van twee jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen zakelijke contacten heeft gehad. Bovendien weegt mee dat werknemer heeft toegezegd om bij X niet voor klanten van werkgeefster te zullen gaan werken. Werkgeefster heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat zij inmiddels wel toestemming heeft verleend aan werknemer om in dienst te treden bij X, maar niet is komen vast te staan dat deze toezegging onvoorwaardelijk was gegeven. De kantonrechter stelt de vergoeding vast op € 3.800 bruto.