Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Den Haag (Locatie Gouda), 30 mei 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:9634
Werkgeefster die meer dan een jaar na (herhaaldelijke) verzoeken van werknemer daartoe, instemt met beëindiging slapend dienstverband – onder de voorwaarde dat (transitie)vergoeding door UWV wordt gecompenseerd –, ex artikel 7:611 BW schadeplichtig jegens werknemer.

Feiten

Werknemer is op 1 juni 2018 in dienst getreden bij werkgeefster voor veertig uur per week, tegen een salaris van laatstelijk € 3.444,20 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en emolumenten. Werknemer is op 1 december 2020 volledig arbeidsongeschikt geraakt. Bij e-mail van 21 december 2022 heeft werknemer werkgeefster verzocht om mee te werken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding. Werkgeefster heeft hierop niet gereageerd. Op 3 maart 2023 en 23 augustus 2023 heeft werknemer het verzoek herhaald. Daarna heeft hij nog diverse herinneringen gestuurd. Op 13 mei 2024 heeft werkgeefster onder meer geantwoord dat zij bereid is op het verzoek van werknemer in te gaan onder de voorwaarde dat het UWV de transitievergoeding compenseert. Werknemer heeft hier niet op gereageerd. Werknemer verzoekt onder meer op grond van artikel 7:671c BW om ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een schadevergoeding ex artikel 7:611 BW van € 7.943,48 (de hoogte van de transitievergoeding). Aan dit verzoek legt werknemer ten grondslag dat sprake is van een slapend dienstverband. Werkgeefster verzet zich niet tegen toewijzing van de verzoeken, mits de (transitie)vergoeding wordt gecompenseerd door het UWV.

Oordeel

De kantonrechter is van oordeel dat werkgeefster had moeten meewerken aan de beëindiging van het dienstverband onder toekenning van de transitievergoeding. Op 1 december 2022 is de loondoorbetalingsverplichting van werkgeefster gestopt. Uit niets is gebleken dat er nog reële re-integratiemogelijkheden zijn of dat werkgeefster een (ander) redelijk belang heeft bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Door niet met het voorstel van werknemer in te stemmen heeft werkgeefster gehandeld in strijd met de eis van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW, zodat zij jegens werknemer schadeplichtig is voor een bedrag gelijk aan de hoogte van de transitievergoeding. Daaraan doet niet af dat werkgeefster in haar e-mail van 13 mei 2024 heeft vermeld dat ze wel wilde meewerken. Die reactie kwam meer dan een jaar nadat werknemer om beëindiging had verzocht en nadat hij dit verzoek diverse keren had herhaald. Bovendien was het slechts een voorwaardelijke instemming, terwijl het niet aan werkgeefster was om voorwaarden aan haar medewerking te verbinden. Voor zover compensatie vanwege het tijdsverloop niet meer mogelijk is, heeft werkgeefster dat aan zichzelf te wijten. Werkgeefster heeft de hoogte van de door werknemer verzochte vergoeding niet weersproken, zodat een bedrag van € 7.943,48 bruto zal worden toegewezen. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2025.