Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werkneemster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 8 mei 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:5927
Ontbinding arbeidsovereenkomst op de g-grond. Geen billijke vergoeding, omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door werkgever.

Feiten

Werkneemster is sinds 1 augustus 2018 in dienst bij werkgeefster als teamleidster hospitality. Werkgeefster vraagt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Volgens werkgeefster is herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk. Werkneemster verzet zich tegen de ontbinding, maar stelt dat zij, als het contract toch wordt beëindigd, recht heeft op een transitievergoeding, een billijke vergoeding, een schadevergoeding wegens inkomensverlies, openstaande verlofdagen, de 13e maand en de kosten van rechtsbijstand. Ook wil zij een deel van het mediationtraject openbaren door een getuige te horen.

Oordeel

De kantonrechter komt tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst inderdaad moet worden ontbonden, omdat sprake is van een duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsrelatie. Werkneemster en werkgeefster hebben al tweemaal zonder succes mediation geprobeerd. Werkneemster erkent bovendien dat terugkeer in haar oude functie niet realistisch is en dat zij zich niet meer veilig voelt op de werkvloer. De rechter concludeert dat het vertrouwen volledig weg is.

Herplaatsing binnen de organisatie is volgens de rechter niet aan de orde, omdat de kern van het conflict zich afspeelt in de relatie tussen werkneemster en haar leidinggevende, met wie zij altijd moet blijven samenwerken binnen de organisatie. Een terugkeer in een andere functie is daarom niet haalbaar.

Hoewel werkneemster sinds 16 januari 2024 ziek is, oordeelt de rechter dat het in haar belang is dat de arbeidsovereenkomst toch eindigt, ondanks het opzegverbod tijdens ziekte. Werkneemster geeft zelf aan rust en afstand nodig te hebben, en ook de bedrijfsarts bevestigt dat herstel pas mogelijk is als het conflict structureel wordt opgelost — iets wat door de aard van de verstoorde relatie niet haalbaar is.

De arbeidsovereenkomst eindigt per 1 juli 2025, met inachtneming van de opzegtermijn.

Werkneemster krijgt een transitievergoeding van € 13.493,79 bruto. Daarnaast moet werkgeefster de openstaande verlofdagen en de 13e maand uitbetalen. De kantonrechter wijst echter de gevraagde billijke vergoeding, schadevergoeding wegens inkomensverlies en vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand af. De rechter oordeelt dat werkgeefster zich niet ernstig verwijtbaar heeft gedragen. Weliswaar is zij op sommige momenten niet volledig transparant geweest — bijvoorbeeld bij het aannemen van een tweede teamleider — maar dat levert geen ernstig verwijtbaar handelen op.

De rechter verwerpt ook de stelling dat werkgeefster haar re-integratieverplichtingen heeft geschonden of opzettelijk het conflict heeft laten escaleren. Werkgeefster heeft na signalen van overbelasting direct actie ondernomen, een vacature opnieuw onder de aandacht gebracht en geprobeerd ondersteuning te regelen.

Het verzoek van werkneemster om een deel van het mediationtraject openbaar te mogen maken wordt afgewezen. De mediationovereenkomst bevat een strikte geheimhoudingsplicht en van een uitzonderlijke situatie die openbaarmaking rechtvaardigt, is volgens de rechter geen sprake.

Tot slot wijst de kantonrechter ook het verzoek tot vergoeding van juridische kosten en inkomensschade af. Werkgeefster heeft volgens de rechter niet dusdanig verwijtbaar gehandeld dat zij verantwoordelijk is voor de gedeeltelijke loondoorbetaling in het tweede ziektejaar van werkneemster.