Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam, 17 april 2025Feiten
Werknemer is in dienst van werkgeefster. Werkgeefster verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden, primair wegens een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), subsidiair op grond van andere omstandigheden (h-grond) en meer subsidiair op basis van de combinatiegrond (i-grond).
Oordeel
De kantonrechter heeft in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan en oordeelt als volgt.
Afwijzing ontbindingsverzoek
De door werkgeefster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leveren geen redelijke grond voor ontbinding op. Zo stelt werkgeefster dat werknemer steeds in de aanvalsmodus schiet bij feedback en dat hij zich vijandig opstelt, maar zij geeft hiervan (ook ter zitting) geen voorbeeld. Ook stelt werkgeefster dat werknemer zijn leidinggevende(n) heeft ondermijnd. Met dit verwijt wordt gedoeld op het feit dat werknemer op enig moment naar de raad van bestuur is gestapt toen hij door zijn leidinggevende werd bewogen tot het instemmen met een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband omdat zijn functie zou komen te vervallen. Dat werknemer bij de raad van bestuur aandacht vroeg voor het belang van behoud van zijn functie, kan in de gegeven omstandigheden echter niet worden beschouwd als het ondermijnen van zijn leidinggevende. Het verwijt dat werknemer geen zelfreflectie heeft, heeft werkgeefster niet onderbouwd. Dat sprake is van een vertrouwensbreuk is niet aannemelijk gemaakt. Al met al is de gestelde duurzaam verstoorde arbeidsrelatie onvoldoende onderbouwd, zodat ontbinding op de g-grond wordt afgewezen. Van een voldragen h-grond is evenmin gebleken, nu niet is komen vast te staan dat de functie inhoudsloos is geworden. De functie is immers nog steeds niet vervallen. Nu geen sprake is van een g-grond en de h-grond onvoldragen is, komt ontbinding op grond van de i-grond evenmin in aanmerking. Afwijzing van het ontbindingsverzoek volgt.
Proceskostenveroordeling
Naar het oordeel van de kantonrechter is er aanleiding de werkelijk door werknemer gemaakte kosten voor juridische bijstand te vergoeden tot een bedrag van € 15.429,12 inclusief btw. Reden hiervoor is dat naar het oordeel van de kantonrechter het indienen van het verzoek als door werkgeefster gedaan de schoonheidsprijs niet verdient: werkgeefster is te veel gericht geweest op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, terwijl de functie van werknemer niet was vervallen. Tegen de achtergrond van de persoonlijke situatie van werknemer had werkgeefster zich meer moeten inspannen de vertroebelde relatie tussen werknemer en zijn leidinggevende op te lossen. Werkgeefster wordt veroordeeld tot betaling aan werknemer van € 15.429,12 inclusief btw.