Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeeftser
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 8 april 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:934
Geen recht op verrekening van vermeend verloftekort bij eindafrekening omdat er feitelijk geen verloftekort is. Cao Voortgezet Onderwijs.

Feiten

Werkneemster is van 1 september 2018 tot 1 september 2022 bij onderwijswerkgeefster (hierna: werkgeefster) in dienst geweest. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Voortgezet Onderwijs (VO) (hierna: de cao) van toepassing. Een schooljaar loopt van 1 augustus van enig kalenderjaar tot en met 31 juli van het daaropvolgende kalenderjaar. Werkneemster heeft gedurende haar dienstverband uitsluitend gedurende de schoolvakanties verlof genoten. Artikel 14.1.2. van de cao bevat bepalingen met betrekking tot de aanspraak op verlof. Werkneemster heeft de arbeidsovereenkomst op 27 juni 2022 opgezegd per 1 september 2022. In de eindafrekening heeft werkgeefster op het verschuldigde salaris c.a. een bedrag van € 3.169,32 bruto in mindering gebracht, welk bedrag zij meende te mogen verrekenen op grond van artikel 14.1.2. cao wegens een verloftekort van 14,25 dagen. Werkneemster heeft bij de kantonrechter betaling van achterstallig salaris gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen met als overweging dat toepassing van de formule uit artikel 14.1.2 van de cao heeft geresulteerd in een hoeveelheid van 14,25 teveel genoten vakantiedagen.

Oordeel

Werkneemster stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een tekort aan opgebouwde vakantiedagen en dat hierbij van belang is dat zij bij haar vorige werkgever de hele maand augustus 2018 vakantie heeft genoten met behoud van loon, zodat er geen sprake is van te weinig genoten verlof in het schooljaar 2018/2019 bij werkgeefster. De redenering van werkgeefster en de kantonrechter komt er - ten onrechte - op neer dat het voor de beoordeling van de verlofaanspraken uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met werkgeefster relevant is dat zij, voorafgaand aan haar indiensttreding per 1 september 2018, tijdens het schooljaar 2018/2019 reeds de gehele maand augustus 2018 (door)betaald verlof heeft genoten bij haar vorige werkgever. Deze redenering miskent dat de rechten en verplichtingen van partijen op grond van de per 1 september 2018 aangevangen arbeidsovereenkomst op zichzelf beoordeeld dienen te worden waar het de aanspraken op doorbetaald verlof betreft.
Het hof oordeelt als volgt. Omdat werkneemster per 1 september 2018 (dus na de aanvang van het schooljaar 2018/2019) in dienst trad van werkgeefster, was voor de berekening van haar vakantieverlof gedurende het schooljaar 2018/2019 het bepaalde in artikel 14.1.2 cao VO van toepassing. Toepassing van dit artikel leidde tot een aanspraak op vakantieverlof van werkneemster jegens werkgeefster die groter was dan het verlof dat zij gedurende het resterende gedeelte van het schooljaar 2018-2019 heeft genoten. Een belangrijk deel van het door werkgeefster aan alle toen bij haar in dienst zijnde leraren verleende vakantieverlof in het schooljaar 2018-2019 viel immers in de maand augustus 2018, gedurende welke maand werkneemster niet bij werkgeefster in dienst was. Werkneemster had na toepassing van genoemd artikel aan het einde van schooljaar 2018-2019 jegens werkgeefster aldus een verloftegoed. Vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd en werkgeefster wordt veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris.