Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 19 augustus 2020
ECLI:NL:RBLIM:2020:6405
Feiten
Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (hierna: RAS) is opgericht door de sociale partners die zijn verbonden aan de Cao voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf. Op grond van deze cao is werkgeefster verplicht tot betaling van premie aan RAS. Werkgeefster valt onder de werkingssfeer van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (hierna: BPF). Werkgeefster is verplicht tot betaling aan BPF van de voor haar werknemers in dat verband verschuldigde pensioenpremies. RAS en BPF vorderen thans veroordeling van werkgeefster tot betaling van achterstallige premies.
Oordeel
Het bij dagvaarding gevorderde bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 2.455,95 aan premies, € 63,76 aan wettelijke handelsrente tot en met 15 januari 2020 en € 445,75 buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw), verminderd met reeds verrichte betalingen van € 599,57. Bij vermeerdering van eis vorderen RAS en BPF een hoofdsom van € 1.183,77 aan verschuldigde premies, € 18,65 aan wettelijke handelsrente en € 216,76 buitengerechtelijke kosten. De verschuldigdheid van de gevorderde hoofdsommen wordt door werkgeefster niet betwist. De kantonrechter is van oordeel dat op de door RAS en BPF aangevoerde grondslag deze toewijsbaar zijn. De wettelijke handelsrente wordt deels toegewezen. Het verweer van werkgeefster spitst zich toe op de gevorderde vergoedingen voor buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat RAS en BPF voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding van 15% over de verschuldigde hoofdsommen wordt als een redelijke vergoeding beschouwd en wordt daarom toegewezen.