Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 19 juni 2025
ECLI:NL:GHSHE:2025:1733
Feiten
Werknemer is op 8 maart 2010 als vracht-/kraanautochauffeur in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van werkgeefster. De functie van werknemer bestond voor 50% uit chaufferen en voor 50% uit andere werkzaamheden. Op 3 december 2019 is werknemer betrokken geweest bij een bedrijfsongeval als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt is geraakt voor het verrichten van zijn eigen functie. Sinds maart 2022 heeft werknemer weer werkzaamheden voor (diverse opdrachtgevers van) werkgeefster verricht. Op 28 april 2023 heeft werknemer zich opnieuw ziekgemeld. Met ingang van 1 juli 2023 heeft werkgeefster de loonbetaling aan werknemer gestaakt. Ook heeft werkgeefster op 6 maart 2024 aan het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft deze toestemming verleend, waarna werkgeefster de arbeidsovereenkomst met werknemer per 30 juni 2024 heeft opgezegd. Werknemer heeft vervolgens de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te herstellen en werkgeefster te veroordelen tot betaling van het loon. Werknemer stelde zich daarbij op het standpunt dat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing was, omdat hij voorafgaand aan zijn tweede ziekmelding zijn eigen werkzaamheden geruime tijd weer had hervat. Als de werkzaamheden toch als passende arbeid moesten worden beschouwd, dan meende werknemer dat dit de nieuwe bedongen arbeid is geworden. De kantonrechter heeft bij beschikking van 19 november 2024 de verzoeken van werknemer afgewezen. Werknemer heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. Met dit hoger beroep komt werknemer zowel op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen sprake zou zijn van hervatting in zijn eigen functie (grief I) als tegen het oordeel dat er geen sprake kan zijn van een situatie waarin de verrichte aangepaste arbeid zou moeten gelden als de nieuwe bedongen arbeid (grief II).
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Hervatting in eigen arbeid
Werkgeefster heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gemotiveerd betwist dat werknemer zijn eigen arbeid volledig heeft hervat. Zij heeft terecht aangevoerd dat de juistheid van werknemers stelling niet blijkt uit de door hem ingediende producties, omdat die hooguit weergeven dat werknemer zich jegens het UWV zelf op dat standpunt heeft gesteld en niet dat een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige tot dat oordeel is gekomen. Het had op de weg van werknemer gelegen om in hoger beroep zijn standpunt nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een rapport van een eigen arbeidsdeskundige. Dat heeft hij niet gedaan. Daarnaast heeft werknemer in eerste aanleg en in hoger beroep niets aangevoerd ter weerlegging van de door werkgeefster in eerste aanleg overgelegde verklaringen, waaruit blijkt dat werknemer bij verschillende opdrachtgevers aangaf dat het werk te zwaar was. Dat kan het hof niet rijmen met de stelling dat hij toen zijn eigen werk weer volledig verrichtte.
Hervatting in eigen arbeid
De wijziging van passende in bedongen arbeid is een wijziging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, ten behoeve waarvan een daartoe strekkende nadere overeenkomst tussen een werkgever en werknemer is vereist. Een wijziging van een overeenkomst kan ook tot stand komen als de werknemer er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de door hem verrichte passende arbeid inmiddels de nieuw bedongen arbeid is geworden. Dat in onderhavige zaak tussen werknemer en werkgeefster een wijziging van passende in bedongen arbeid is overeengekomen heeft het hof niet kunnen vaststellen. Zoals hiervoor overwogen heeft werknemer daarnaast onvoldoende weersproken dat hij in 2022 en 2023 bij verschillende opdrachtgevers heeft aangegeven dat het werk te zwaar was. Die opdrachtgevers hebben zich daarover vervolgens tot werkgeefster gewend. Werknemer heeft niet althans onvoldoende betwist dat werkgeefster naar aanleiding daarvan gesprekken met hem heeft gevoerd. De aard en de omvang van de werkzaamheden heeft dus wel degelijk ter discussie gestaan. Werknemer heeft er naar het oordeel van het hof dan ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de door hem verrichte arbeid, voor zover die al passend was, inmiddels de nieuw bedongen arbeid was geworden. Het hof verwerpt het hoger beroep en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.
