Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werkneemster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 4 februari 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:3021

werknemer/Transportbedrijf J.A. van Wanrooij B.V.

Werknemer blijft na faillissement werkgever werkzaamheden verrichten voor ondernemer die transporten van werkgever heeft overgenomen. Op grond van artikel 7:610/7:610a BW wordt geoordeeld dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.

Werknemer is op 18 februari 2008 in dienst getreden van Brinkman in de functie van magazijnmedewerker. Brinkman verzorgde transporten voor IFO. Op 20 mei 2014 is Brinkman failliet verklaard, waarna de curator de arbeidsovereenkomst van werknemer heeft opgezegd. Van Wanrooij heeft de transporten van IFO overgenomen. Op 3 oktober 2014 heeft Van Wanrooij werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden. Op 9 oktober 2014 heeft werknemer bezwaar gemaakt tegen de duur en het salaris zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Bij brief van 17 oktober 2014 heeft Van Wanrooij werknemer laten weten dat zij hem met onmiddellijke ingang niet meer zal opnemen in de administratie en planning. Werknemer heeft laten weten alsnog de aangeboden arbeidsovereenkomst te accepteren. In de onderhavige procedure vordert werknemer loon vanaf 6 oktober 2014. Werknemer voert aan dat hij op verzoek van Van Wanrooij na het faillissement van Brinkman is blijven doorwerken in het bedrijfspand van IFO. Hij is hetzelfde werk blijven doen, onder dezelfde chef. Er is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen, die nog niet is geëindigd. De beëindiging door Van Wanrooij van 17 oktober 2014 is in ieder geval nietig. Daarnaast heeft Van Wanrooij ten onrechte acht ziektedagen van werknemer in de periode van 21 mei 2014 tot 8 september 2014 onbetaald gelaten.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer is op de betreffende locatie blijven werken met (in ieder geval stilzwijgende) instemming van Van Wanrooij en onder leiding van zijn voormalige chef (gezagsverhouding), die intussen bij Van Wanrooij in dienst was getreden. Werknemer verrichte dezelfde werkzaamheden als voorheen, in ieder geval werkzaamheden met betrekking tot opslag en overslag voor transporten voor IFO. Deze werkzaamheden heeft werknemer van 21 mei 2014 tot en met in ieder geval 20 oktober 2014 verricht (arbeid en gedurende zekere tijd). Op 8 september 2014 heeft werknemer daarvoor van Van Wanrooij een bedrag ontvangen van € 4.628 netto voor de periode tot 8 september 2014 (beloning). Voorlopig is de kantonrechter dan ook van oordeel dat voldaan is aan de vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, althans het vermoeden van artikel 7:610a BW. Dit vermoeden is door Van Wanrooij niet, althans onvoldoende, ontkracht. Over de rechtsverhouding op grond waarvan werknemer de werkzaamheden vanaf 21 mei 2014 verrichtte is tussen werknemer en Van Wanrooij niet expliciet gesproken en daarover is niets vastgelegd. Daar komt bij dat Van Wanrooij werknemer over de periode 8 september 2014 tot en met 5 oktober 2014 daadwerkelijk loon heeft betaald. De door Van Wanrooij aan werknemer op 3 oktober 2014 aangeboden arbeidsovereenkomst was gedurende die periode (en ook later) niet door Van Wanrooij aanvaard. De loonvordering vanaf 6 oktober 2014 wordt toegewezen, nu de arbeidsovereenkomst op die datum niet was geëindigd en werknemer tot en met 20 oktober 2014 ook daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. Voor zover de beëindiging van de werkzaamheden van werknemer door Van Wanrooij na 20 oktober 2014 moet worden gezien als opzegging, geldt dat werknemer in deze procedure tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid daarvan. Toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen ontbreekt. De loonvordering wordt toegewezen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Het gevorderde loon over acht ziektedagen wordt afgewezen, nu de kantonrechter werknemer niet kan volgen in de daaraan ten grondslag gelegde berekening.